Jeremiah 32:4

3) Chaldeen niet ontkomen;

Babyloni‰rs.

4) zekerlijk

Hebreeuws, gegeven wordende gegeven worden.

5) zijn mond

Dat is, zij zullen mond voor mond [gelijk men zegt] of mondeling met elkander spreken; vergelijk onder Jer. 34:3,4, en zie de vervulling Jer. 39:5, enz. en Jer. 52:9.

Jer 34.3,4 39.5 52.9

Jeremiah 52:9-11

3) oordelen tegen hem.

Sententi‰n of vonnissen over hem en de zijnen, vanwege hunne meinedigheid, rebellie en ondankbaarheid; alzo boven Jer. 39:5.

Jer 39.5
4) slachtte de zonen van Zedekia voor zijn ogen;

Dat is, liet hen slachten; gelijk doorgaans.

5) verblindde de ogen van Zedekia,

Dat is, liet hem de ogen uitsteken, of alzo verderven dat hij niet kon zien.

6) gevangenhuis,

Hebreeuws, huis der bezoeking, of straffen, opzichten, bewaringen, enz. Waar hij hem liet blijven tot op den dag van zijn dood toe.

Copyright information for DutKant