Jeremiah 7:2

1) huis,

Dat is, tempel, gelijk Jer. 7:4.

Jer 7.4

2) den HEERE

Hebreeuws eigenlijk, u voor den HEERE te buigen, of neder te bukken; zie Gen. 24:26.

Ge 24.26

Jeremiah 11:14

30) Gij dan,

O Jeremia.

Jeremiah 12:7-8

21) huis verlaten,

Den tempel; dat is, Ik zal het zekerlijk verlaten, en zo in het volgende.

22) erfenis

Dat is, mijn volk; zie boven Jer. 10:16; alzo in Jer. 12:8.

Jer 10.16 12.8

23) beminde

Hebreeuws, de min, of liefde mijner ziel; dat is, die Ik, gelijk een man zijne vrouw, liefhad. Vergelijk boven Jer. 11:15; alzo onrecht voor ongerechtige; Job 24:20.

Jer 11.15 Job 24.20
24) verheven,

Hebreeuws, gegeven; dat is, zij is stout, trots, wild en onbetoomd, brullende tegen mij en mijne bevelen, waarschuwingen en dreigementen, gelijk een leeuw in het woud.

25) gehaat.

En vervolgens van mij verstoten, verworpen en verlaten, gelijk Jer. 12:7.

Jer 12.7

Romans 3:3

4) al zijn sommigen

Dat is, een groot deel derzelve, namelijk die door hun eigen ongeloof de voordelen, hun van God verleend, krachteloos maken. Zie Hebr. 3:16,17,18; en Hos. 8:12.

Heb 3.16,17,18 Ho 8.12

5) hunne ongelovigheid

Dat is, derzelver, of zulker ongelovigheid.

6) het geloof Gods

Dat is, de trouw en waarheid Gods, die onder dat volk, niettegenstaande de ondankbaarheid van velen, altijd de zijnen heeft willen behouden en nog behoudt, op welken de beloften Gods inzonderheid zien, en hunne kracht hebben; Rom. 9:8,27, en Rom. 11:1, enz.

Ro 9.8,27 11.1

Romans 11:28

131) Zo zijn zij wel

Dit is een antwoord op ene tegenwerping, dat het niet wel gelofelijk was dat de Joden wederom zouden aangenomen worden, overmits zij door het verwerpen des Evangelies van God gehaat waren. De apostel bekent dat zij wel daarom gehaat waren, maar dat zij ook evenwel om een andere reden bemind waren, namelijk omdat zij afkomstig zijn van de vaderen, die God verkoren had tot Zijn volk.

132) vijanden

Dat is, van God gehaat.

133) aangaande het Evangelie,

Dat is, omdat zij nu tegenwoordig het Evangelie verwerpen en bestrijden.

134) om uwentwil,

Dat is, omdat zij u vanwege de belijdenis des Evangelies haten en vervolgen, of opdat gij, heidenen, in hunne plaats zoudt geroepen en inge‰nt worden.

135) aangaande de verkiezing

Dat is, dewijl God deze natie uit alle andere tot Zijn volk uitverkoren heeft, en nog onder haar Zijne uitverkorenen heeft.

136) beminden,

Namelijk van God, dat is Gode aangenaam.

137) om der vaderen wil;

Dat is om het verbond, dat God met Abraham en zijne nakomelingen en de andere patriarchen, van wie de Joden afkomstig zijn, gemaakt heeft; Gen. 17:7.

Ge 17.7
Copyright information for DutKant