Jeremiah 7:29

46) Scheer

Een teken van groten rouw. Zie Job 1:20; Jes. 15:2, en onder Jer. 16:6.

Job 1.20 Isa 15.2 Jer 16.6

47) hoofdhaar

Het Hebreeuwse woord betekent al zulk haar, dat men lang heeft laten wassen en van welks afschering men zich heeft onthouden. Van denzelfden oorsprong komt ook het woord Nazire‰r, waarvan te zien is Num. 6:2,5; Richt. 13:5.

Nu 6.2,5 Jud 13.5

48) geslacht

Zie Ps. 12:8.

Ps 12.7

49) verbolgenheid

Of, oplopendheid, overlopende toornigheid; dat is, op hetwelk Hij ten hoogste vertoornd en ontsteld is. Of [gelijk sommigen] dat zijne verbolgenheid verwekt had, in enen zin. Vergelijk Deut. 32:19.

De 32.19

Joel 3:19

48) Egypte

Zie Joel 3:4.

Joe 3.4

49) woeste wildernis,

Gelijk in Joel 2:3.

Joe 2.3

50) om het geweld,

Hebr. om den wrevel, of het geweld der kinderen van Juda; dat is, dien zij aan Juda bewezen hebben. Verg. de manier van spreken met Jer. 2:2, en zie de aantekening aldaar.

Jer 2.2
Copyright information for DutKant