Job 12:21

46) prinsen uit,

Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk die vanzelf en vrijwilliglijk milddadig zijn; Exod. 35:5. Zo worden de prinsen, edelen en machtigen genaamd, omdat zij met goeddoen een naam willen krijgen en beroemd worden; vergelijk Ps. 83:12; Spreuk. 19:6, en Luk. 22:25.

Ex 35.5 Ps 83.11 Pr 19.6 Lu 22.25

47) verslapt

Dat is, Hij verzwakt de allersterksten; want een losse riem maakt den mens slapper van leden, maar stijf aangebonden zijnde, maakt hij hem vaster en wakkerder.

Psalms 79:6

10) Stort

Gelijk water, gelijk Hos. 5:10; dat is, overval hen met straffen, in overvloed en met geweld. Verg. Ps. 69:15; Jes. 42:25; Jer. 7:20, en Jer. 10:25; Ezech. 7:8, en Ezech. 20:33,34; Openb. 16:1, enz.; wat het is, God niet te kennen; zie daarvan Job 18:21; hoewel het hier bijzonderlijk ziet op den gehelen afgodischen staat der heidenen in het punt van religie, die den waren God kenden noch dienden.

Ho 5.10 Ps 69.14 Isa 42.25 Jer 7.20 10.25 Eze 7.8 20.33,34 Re 16.1 Job 18.21
Copyright information for DutKant