Job 12:4

5) spot is,

Of, gelach; dat is, die om zijn ellendigen staat beschimpt wordt, zelfs van degenen, die met hem vriendschapshalve medelijden moesten hebben en hem vertroosten.

6) roepende

Versta dit roepen van den vriend, die bespot wordt. Job wil zeggen: Ik ben nu wel van ulieden veracht en bespot, maar evenwel ben ik niet zonder troost bij God, omdat Hij mij verhoort als ik Hem aanroep. Dit kan ook verstaan worden van den vriend, die zijn naaste bespot. De zin zou zijn, dat hij met zijnen naaste niet alleen in zijnen tegenspoed spot, maar ook zichzelven wijsmaakt in Gods gunst te staan en van Hem verhoord te zijn, omdat hij op zijn gemak in weelde en voorspoed leeft.

7) is een spot.

Te weten, den bozen en verkeerden, die door voorspoed verheven en dartel zijn geworden.

Job 16:7

11) Hij heeft

Te weten, God, die hem al dit lijden toegezonden had, en dien hij terstond met de volgende woorden, door de grote beroering zijns gemoeds, in den tweeden persoon toespreekt. Van de verzwijging des naams van God, zie boven, Job 3:20; alzo onder, Job 16:9. Anders, maar nu heeft zij mij vermoeid; te weten de smart, van welke hij in Job 16:6 gesproken had.

Job 3.20 16.9,6

12) vermoeid;

Dat is, moede gemaakt door dit zwaar en menigvuldig lijden.

13) mijn ganse

Versta, zijn huisgezin, vrouw, kinderen, vrienden, huisgenoten en dienstvolk, die de Heere alle op verscheidene manieren, •f hem ontnomen, •f van hem vervreemd had; zie boven, Job 1, Job 2, en Job 19:13,14,15, enz.

Job 19.13,14,15

Job 30:19-20

42) slijk

Dat is, in de uiterste versmaadheid. Het woord slijk is in gelijken zin genomen Ps. 40:3, en Ps. 69:15; Micha 7:10.

Ps 40.2 69.14 Mic 7.10

43) aan stof

Zie Gen. 18:27, en de aantekening.

Ge 18.27
44) U,

Namelijk, o God.

45) sta,

Te weten, verwachtende uw hulp, of U biddende.

46) maar Gij acht

Anders, en Gij merkt op mij, te weten, zonder barmhartigheid, gelijk in Job 30:21.

Job 30.21
Copyright information for DutKant