Job 33:2

1) ik heb

Den mond opendoen is dikwijls met zeer groten ernst van gewichtige zaken spreken, of een statig verhaal aanvangen, gelijk hier en Richt. 11:35; Ps. 78:2; Spreuk. 24:7, en Spreuk. 31:8,9,26.

Jud 11.35 Ps 78.2 Pr 24.7 31.8,9,26

2) onder

Of, met mijn raak, of gehemelte; dat is in mijn mond. Het gehemelte helpt tot de spraak, boven, Job 29:10; daarom wordt hetzelve ook de spraak toegeschreven. Zie boven, Job 31:30; Spreuk. 8:7.

Job 29.10 31.30 Pr 8.7
Copyright information for DutKant