Job 41:1

1) koen,

Hebreeuws, wreed, fel, gruwzaam.

2) hem opwekken zou;

Den leviathan. Zie van dien boven, Job 40:20.

Job 41.1

3) wie is dan

Zo de mensen het gezicht van zulk een beest niet verdragen kunnen, hoe zullen zij mijn majesteit verdragen om tegen mij te twisten.

Isaiah 27:1

1) dien dage

Te weten, als God zijn volk uit de Babylonische gevangenschap verlossen zal.

2) met Zijn hard,

Dat is, door de Perzen en Meden; Jes. 13:17, en Jes. 21:2.

Isa 13.17 21.2

3) bezoeken

Dat is, straffen, verdelgen; zie Gen. 21:1.

Ge 21.1

4) den Leviathan,

Hierbij verstaan enigen den koning te Babel, listig als een slang, vergiftig of schadelijk als een draak. Anderen verstaan ook hier door leviathan den duivel, den antichrist en alle zo geestelijke als lichamelijke vijanden der kerk Gods. Zie breder van het woord leviathan Job 40:20, en Ps. 74:14.

Job 41.1 Ps 74.14

5) langwemelende slang,

Zie Job 26:13, met de aantekening.

Job 26.13

6) draak,

Of, de zeedraak.

Ezekiel 29:3-5

5) Ik [wil] aan u,

Gelijk boven Ezech. 28:22. Alzo onder Ezech. 29:10, en Ezech. 30:22, enz.

Eze 28.22 29.10 30.22

6) zeedraak,

Zie Ps. 74:13,14; Jes. 27;1, en Jes. 51:9, en onder Ezech. 32:2. Sommigen verstaan hier een krokodil.

Ps 74.13,14 Isa 51.9 Eze 32.2

7) rivieren ligt;

Versta, de verscheidene armen en stromen van de grote en vermaarde rivier de Nijl, waardoor hij meende zo verzekerd te zijn, dat geen vijand, ja zelfs geen god [gelijk Herodot. lib. 2, schrijft] hem uit zijn rijk kon verdrijven.

8) rivier is de mijne,

Nijl, daarover heb ik alleen te gebieden, zij is alleen tot mijn voordeel en verzekering; niemand anders heeft er gezag over, of kan haar mij benemen of ontwenden.

9) gemaakt.

Alzo geordineerd en verdeeld, tot gerief en sterkte van mijn koninkrijk.

10) haken in uw kaken doen,

Vergelijk Amos 4:2.

Am 4.2

11) vis uwer rivieren

Dat is, uwe onderdanen zal Ik met u uittrekken [gelijk de kleine vissen hangen aan de schubben van zulke grote] en u tezamen ter plaatse voeren en trekken, waar gij zult varen, als volgt: Ik zal mijn oordeel eensdeels door de Cyreners [gelijk sommigen uit Herodot,lib. 2 menen] daarna door Nebukadnezar uitvoeren, van welke in het volgende vermeld is, Ezech. 29:19, enz. en Ezech. 30:24,25, enz.; vergelijk jer. 43:10, en Jer. 46:2, enz., en zie ook Jer. 44:30. De orde dezer geschiedenissen is bij de uitleggers wat duister, overmits Farao Hofra gehouden is voor een kindskind van Farao Necho, dien Nebukadnezar, bij het leven [gelijk men houdt] zijns vaders, Nebukadnezars den eersten, [anders genoemd Nabopolassar] heeft overwonnen, en daarna Egypte verwoest, blijvende de zaak zelve en de waarheid van Gods Woord buiten allen twijfel. Gelijk God in zijne genadebeloften het begin, vervolg en einde dikwijls samenvoegt en ondereen vermengt, alzo doet Hij ook in zijne strafprofetie‰n, dewijl alles Hem van eeuwigheid bekend is, en het ene zo zeker als het andere; waarop in de schriften der profeten zonderling dient gelet te worden. Vergelijk Jer. 46:2,13, met de aantekening op de beide verzen aldaar.

Eze 29.19 30.24,25 Jer 43.10 46.2 44.30 46.2,13
12) vallen;

Dat is, geslagen worden en omkomen. Zie Gen. 14:10. Of vallen voor liggen; gelijk elders.

Ge 14.10

13) verzameld noch vergaderd worden;

Ter begrafenis, alzo elders.

14) aan het gedierte der aarde

Vergelijk Ps. 74:14, enz.

Ps 74.14

Ezekiel 32:2

2) klaaglied op over Farao,

Gelijk onder Ezech. 32:16.

Eze 32.16

3) waart een jongen leeuw

Eer uwe macht verminderd was; zie boven Ezech. 30:21.

Eze 30.21

4) onder de heidenen

Hebreeuws, der heidenen, of nati‰n, dat is, gij waart onder of tegen hen als een jonge leeuw, fier en wreed. Vergelijk boven Ezech. 19:2, enz.

Eze 19.2

5) zeedraak in de zeeen,

Gelijk boven Ezech. 29:3; dat is, gij waart wreed, vreselijk en woelende te land en te water.

Eze 29.3

6) braakt voort

Gij deedt u hiervoor en snoefdet met uw koninkrijk als zijnde machtig en rijk door goede gelegenheid van wateren.

7) in uw rivieren,

Of, met.

8) beroerdet het water

Of, vertraptet het water, te weten van andere volken; dat is, hun land en handelingen, gij hebt u overal in gestoken, en andere volken beroerd, die opruiende tot rebellie, en hen daarin stijvende.

Copyright information for DutKant