John 15
1) ben de ware Dat is, ik mag met waarheid bij een wijnstok vergeleken worden, mijn Vader bij een wijngaardenier, en gij mijne discipelen bij wijnranken, Joh. 15:5. Het schijnt dat Christus in het uitgaan, enige wijngaarden voorbij of doorgaande, oorzaak daaruit genomen heeft deze gelijkenis voor te stellen; gelijk Hij meermalen gedaan heeft, bij dergelijke gelegenheden. Zie Joh. 4:10,32,35. Joh 15.5 4.10,32,35 2) Landman. Dat is, de wijngaardenier, die mij daartoe geordineerd en gelijk als geplant heeft, en die de ranken besnoeit, en daarop acht heeft. 3) Alle rank, Grieks alle rank in mij geen vrucht dragende; dat is, een iegelijk die mij uiterlijk alleen belijdt, en evenwel van harte niet gelooft. 4) vrucht draagt, Namelijk des geloofs in zijn leven niet voortbrengt. 5) neemt Hij weg; Dat is, Hij snijdt ze af, en werpt ze uit Zijne gemeenschap. 6) reinigt Hij, Dat is, Hij zuivert ze, namelijk door Zijn Woord en Geest, en ook door kruis en lijden. 7) rein om het Of, rein door het woord; dat is gereinigd. 8) gesproken heb. Namelijk en gij met waar geloof hebt aangenomen. 9) Blijft in Mij, Namelijk met waar geloof mij standvastig aanhangende. 10) Ik in u. Dat is, Ik zal in u blijven; en dienvolgens u meer en meer mededelen het sap des geestelijken levens om vruchten te kunnen voortbrengen. 11) van zichzelve, Dat is, uit haar eigen kracht of natuur. 12) zonder Mij Dat is, van mij afgezonderd zijnde, of zonder mijne kracht. 13) niets doen. Grieks niet iets; dat is, ganselijk niet, namelijk dat ter zaligheid vereist wordt. 14) buiten geworpen, Namelijk buiten den wijngaard, dat is buiten de gemeenschap der ware gelovigen. 15) de rank, en Dat is de onvruchtbare rank. 16) is verdord; en Dat is, van de geestelijke gaven meer en meer ontbloot; 2 Petr. 2:20. 2Pe 2.20 17) vergadert dezelve, Deze vergadering zal geschieden door de engelen, Matth. 13:41, uit alle hoeken der wereld. Mt 13.41 18) vuur, en Daardoor wordt afgebeeld het helse vuur. 19) in u blijven, Dat is, indien gij mijne geboden niet alleen gedachtig zijt, maar die ook geduriglijk onderhoudt; 1 Joh. 3:21,22. 1Jo 3.21,22 20) wat gij wilt, Namelijk tot uw troost of zaligheid nodig. 21) begeren, en Of, bidden; namelijk naar Gods wil; 1 Joh. 5:14. 1Jo 5.14 22) vrucht draagt; Namelijk des geloofs, welke zijn de goede werken, waardoor God vereerd wordt; Matth. 5:16; Rom. 6:4. Mt 5.16 Ro 6.4 23) zijn. Dat is, metterdaad betonen dat gij het zijt; Joh. 13:35. Joh 13.35 24) Mijn liefde. Namelijk, die Ik u toedraag. 25) bewaart, zo Dat is, onderhoudt. 26) Mijn blijdschap Dat is, waarmede Ik over u verblijd ben. 27) blijve, en Dat is, niet verminderd of veranderd wordt, maar dat Ik mij over u altijd mag verblijden. 28) uw blijdschap Dat is, waarmede gij u in mij verheugt, als in uwen Zaligmaker; Joh. 17:13; 1 Petr. 1:8,9. Joh 17.13 1Pe 1.8,9 29) vervuld worde. Dat is, meer en meer toeneme, en hiervan volkomen worde. 30) gebod, dat Namelijk hetwelk Ik u voornamelijk wil bevolen of ingeprent hebben. 31) zijn leven Grieks zijne ziel. 32) zette voor Dat is, vrijwillig overgeve. 33) Gij zijt Mijn Dat is, gij zult in mijne vriendschap blijven. 34) heet u niet Grieks zeg; dat is, Ik houd u voortaan niet als dienstknechten alleen, maar ook als vrienden. 35) weet niet, wat Dat is, pleegt niet te weten. 36) doet; maar Ik Dat is, voorheeft te doen; alzo de heren hunne geheimen niet plegen aan hunne dienstknechten te openbaren. 37) gehoord heb, Dat is, al wat mij van den Vader bevolen is de mensen tot hunne zaligheid te leren en te openbaren. 38) uitverkoren, maar Namelijk eerst om uw Heere en Zaligmaker te zijn. 39) uitverkoren, en Namelijk uit de wereld om mijne vrienden te zijn en u zalig te maken, Joh. 15:19. Joh 15.19 40) gesteld, dat Dat is, daartoe geroepen. 41) heengaan en Namelijk door de ganse wereld, om met leren en goede voorbeelden de mensen te bekeren. 42) wat gij van Namelijk nodig en dienstig tot voortbrenging dezer vruchten. 43) opdat gij Of, dat gij. 44) de wereld haat, Dat is, de wereldse mensen. 45) weet, dat zij Of, gij weet. 46) eer dan u Of, den eerste; dat is, den overste van ulieden. 47) van de wereld Grieks uit. 48) het hare Grieks het eigene; dat is, wat haar eigen is, of gelijk is. 49) van de wereld Grieks uit. 50) uitverkoren, Dat is, afgezonderd om mij gelijk te zijn en mij te volgen; Rom. 8:29. Ro 8.29 51) gezegd heb: Namelijk tevoren; Joh. 13:16. Joh 13.16 52) deze dingen Namelijk haten, vervolgen, het woord verachten. 53) om Mijns Naams Dat is, uit haat van mij en mijne leer. 54) Die Mij gezonden Dat is, de Vader. 55) geen zonde; Dat is, zo zware zonde niet als zij nu hebben, maar zouden zich enigszins op hunne onwetendheid kunnen ontschuldigen; Joh. 9:41. Joh 9.41 56) geen voorwendsel Of, geen dekmantel. 57) werken onder Dat is, de wonderwerken of mirakelen. 58) niemand anders Namelijk dergenen, die zich uitgegeven hebben voor den Messias; of ook zelfs niet der vorige profeten. 59) geen zonde; Gelijk tevoren Joh. 15:22. Joh 15.22 60) wet geschreven Dat is, in de schriften des Ouden Testaments; gelijk Joh. 10:34, want dit staat geschreven in Ps. 35:19, en Ps. 69:5, hetwelk, van David als een voorbeeld van Christus gezegd zijnde, in Christus vervuld wordt. Joh 10.34 Ps 35.19 69.4 61) zonder oorzaak Grieks omniet. 62) van den Vader, Namelijk als de eniggeboren Zoon Gods, wiens Geest Hij ook is en genaamd wordt; Rom. 8:9; Gal. 4:6. Ro 8.9 Ga 4.6 63) uitgaat, Die Namelijk zo ten aanzien zijns persoons, wiens eigenschap is van den Vader en van den Zoon van eeuwigheid uit te gaan, als ten aanzien van zijne kracht en werking. 64) getuigen. Namelijk door zijn wonderbaarlijke gaven en inwendige overtuiging, dat Ik de ware Zaligmaker ben. 65) getuigen, want Namelijk met uwe leer en wonderwerken, die gij in mijnen naam doen zult. 66) beginne met Namelijk van mijn predikambt; Matth. 4:17,18, hebt gij mijne leer gehoord, en mijne wonderwerken gezien. Mt 4.17,18
Copyright information for
DutKant