John 5
1) een feest der Dit schijnt geweest te zijn het paasfeest, gelijk afgenomen wordt uit Joh. 4:35, alzo tussen dien tijd en pasen geen ander feest kwam, en de oogst van pasen begon, Lev. 23:10. Zodat dit het tweede pasen zou zijn na den doop van Christus. Joh 4.35 Le 23.10 2) Schaaps[poort], Of, Schapenmarkt; alzo wordt deze plaats genaamd, omdat de schapen, die tot offeranden gebruikt werden, f daar verkocht, f door deze poort ingebracht werden, als zijnde nabij den tempel. Zie Neh. 3:1,32, en Neh. 12:39. Ne 3.1,32 12.39 3) een badwater, Of, vijver. Velen menen dat dit de vijver is geweest, van welken men leest 2 Kon. 20:20, waarin de offerbeesten schijnen gewassen geweest te zijn, eer zij in den tempel werden gebracht. 2Ki 20.20 4) Bethesda, Dat is, een huis der instorting, namelijk van wateren, omdat het water door zekere gangen in den vijver geleid werd. Of, gelijk de Syrische overzetting leest, Bethchesda, dat is, een huis der weldadigheid, omdat de zieken hier verzorgd en sommigen door dit bijzonder wonder genezen werden. 5) zalen. Grieks galerijen, panden; dat is, kamers, waar de zieken in waren. 6) verdorden, Namelijk aan enige leden. 7) zekeren tijd Die nochtans den lieden onbekend was. 8) krank gelegen had. Grieks in krankheid had; dat is, overgebracht had. 9) neem uw beddeken Namelijk tot bewijs van Gods genade jegens u, en van uw volkomen genezing door mij wonderbaarlijk geschied. Anders was het niet geoorloofd zonder nood lasten te dragen op den sabbat; Jer. 17:22,24,27. Van dit Griekse woord Krabbaton, zie Mark. 2:4. Jer 17.22,24,27 Mr 2.4 10) ontweken, Grieks uitgezwommen. 11) alzo er een [grote] Of, uit de schare, die in die plaats was. 12) Mijn Vader werkt Christus verantwoordt zichzelven met het voorbeeld van God Zijn Vader, alzo de Joden Hem f hadden tegengeworpen, f konden tegenwerpen, dat God zelf op den sabbat van Zijne werken gerust heeft, Gen. 2:2; Exod. 20:11. Namelijk hoewel God gerust heeft van de werken der schepping, dat Hij evenwel nog werkt, ook op sabbatdagen, in het onderhouden en regeren van alle creaturen. Ge 2.2 Ex 20.11 13) brak, maar Grieks ontbond; namelijk naar hun gevoelen. 14) eigen Vader was, Dat is, Zijn natuurlijke Vader, van hetzelfde wezen en dezelfde macht, gelijk dit de Joden uit Christus' woorden wel besloten. En alzo wordt ook Christus de eigen Zoon Gods genaamd, Rom. 8:32. Ro 8.32 15) van Zichzelven doen, Namelijk zonder des Vaders macht en wil, die Hij met den Vader gemeen heeft, Joh. 10:30, zodat, gelijk de Vader alles werkt door den Zoon, alzo ook de Zoon niet werkt dan van den Vader door dezelfde kracht. Joh 10.30 16) dat ziet doen; Grieks iets; dat is, hetzelve. 17) Die doet, Namelijk de Vader. 18) hetzelve doet ook Dat is, hetzelfde werk, en door dezelfde goddelijke kracht; Joh. 1:3; Col. 1:16; Hebr. 1:3. Joh 1.3 Col 1.16 Heb 1.3 19) toont Hem Dat is, maakt den Zoon al Zijne werken gemeen, alzo dat de Vader alles door den Zoon werkt als door een medewerker met den Vader, gelijk uit het volgende blijkt. 20) groter werken Namelijk die daarna verhaald worden Joh. 5:21,22. Joh 5.21,22 21) deze, Namelijk deze en dergelijke genezingen. 22) opdat gij u Of, zodat gij u verwonderen zult. 23) oordeelt niemand, Namelijk alleen, zonder den Zoon; maar oordeelt en regeert alles door den Zoon; Joh. 3:35; en Joh. 17:2. Joh 3.35 17.2 24) heeft het eeuwige Dat is, heeft daarvan het beginsel en vaste zekerheid; Rom. 8:24; Ef. 2:6; 1 Joh. 3:2. Ro 8.24 Eph 2.6 1Jo 3.2 25) de verdoemenis, Grieks oordeel; dat is veroordeling. 26) De ure komt, Dat is, de tijd, namelijk dat de mensen in meerdere menigte en met grotere kracht door de predikatie des Evangelies, uit den dood der zonden, tot een geestelijk leven zullen opgewekt worden. 27) de doden zullen Dat is, die geestelijk dood zijn door de misdaden en zonden; Ef. 2:1,5. Eph 2.1,5 28) gehoord hebben, Namelijk alzo dat zij die ook door het geloof hebben aangenomen; Joh. 1:12. Joh 1.12 29) leven. Dat is, een nieuw geestelijk leven krijgen, hetwelk genaamd wordt de eerste opstanding; Openb. 20:6. Zie van dit geestelijke leven Rom. 6:4; Gal. 2:20. Re 20.6 Ro 6.4 Ga 2.20 30) het leven heeft Dat is, het goddelijke wezen, hetwelk in zichzelven het leven is, en ene oorzaak en een fontein des levens in allen. Zie Ps. 36:10. Ps 36.9 31) gegeven, het Namelijk hetzelfde goddelijke wezen door de eeuwige geboorte uit den Vader; Ps. 2:7; Micha 5:1. Ps 2.7 Mic 5.2 32) gericht te houden, Grieks oordeel te doen; dat is, om alles te regeren met macht van leven en dood, en voornamelijk ten uitersten dage; Matth. 28:18; Rom. 14:9; Openb. 1:18. Mt 28.18 Ro 14.9 Re 1.18 33) omdat Hij des Dat is, omdat Hij, in enigheid zijns persoons de menselijke natuur aangenomen hebbende, van God tot een Middelaar en rechter is gesteld, en hetzelfde ambt ook als mens zal uitrichten; Dan. 7:13; Hand. 10:42, en Hand. 17:31; Joh. 17:2. Da 7.13 Ac 10.42 17.31 Joh 17.2 34) Verwondert u Namelijk alsof Ik mij al te grote dingen zou toeschrijven. Want Ik zal nog grotere dingen doen, namelijk alle doden opwekken, gelijk volgt. 35) komt, in Dat is, zal komen. 36) Zijn stem zullen Van deze stem zie 1 Cor. 15:52; 1 Thess. 4:16. 1Co 15.52 1Th 4.16 37) die het goede Zie hiervan Matth. 25:46. Mt 25.46 38) der verdoemenis. Grieks des oordeels. 39) van Mijzelven Dat is, zonder de macht en den wil des Vaders, die Ik met Hem gemeen heb, gelijk ook het gehele goddelijke wezen. 40) hoor, oordeel Namelijk van den Vader, dat is, zo mij de Vader voorgaat en beveelt. 41) Ik van Mijzelven Namelijk alleen. 42) waarachtig. Dat is, gij zoudt daaraan kunnen twijfelen. Want anderszins is Christus' getuigenis in zichzelven altijd waarachtig en aannemelijk. Zie Joh. 8:14. Joh 8.14 43) een ander, Namelijk mijn Vader. Zie Joh. 5:37. Joh 5.37 44) der waarheid Namelijk van mij. 45) van een mens; Namelijk alsof Ik het voor mij van node had. 46) opdat gijlieden Namelijk zo gij Johannes' getuigenis gelooft. 47) lichtende kaars; Of, schijnende; namelijk met leer en leven. 48) korten tijd Grieks ure; dat is een korten tijd. 49) in zijn licht Dat is, Zijne leer met vreugde willen aannemen. 50) de werken, die Dat is, wonderwerken, gelijk Joh. 10:37. Joh 10.37 51) getuigd. Namelijk toen Ik van Johannes gedoopt werd. Zie Matth. 3:17. Mt 3.17 52) Gij hebt noch Dat is, al is het dat gij daarvan zeer roemt, dat uwe vaders Gods stem gehoord en Hem in enige openbaringen gezien hebben, nochtans toont gij metterdaad dat gij Hem noch gehoord noch gezien hebt, dat is, dat gij geen ware kennis van Hem en zijn Woord hebt, overmits gij in mij, zijnen Zoon, niet gelooft. 53) Onderzoekt de Of, gij onderzoekt. 54) het eeuwige Dat is, dat de weg om het eeuwige leven te verkrijgen in dezelve geleerd en aangewezen wordt, welke een goede mening was. 55) tot Mij niet Dat is, in mij niet geloven. 56) eer van mensen; Grieks heerlijkheid; dat is, Ik zeg dit niet uit eergierigheid, maar tot de eer mijns Vaders en tot uwe zaligheid. 57) in den Naam Dat is, van den Vader gesteld en gezonden. 58) een ander komt Namelijk valse leraar of valse Christus. Zie Matth. 24:5,24; Hand. 5:36. Mt 24.5,24 Ac 5.36 59) in zijn eigen naam, Dat is, vanzelf zich opwerpende, zonder van God gezonden te zijn. 60) neemt, en de Dat is, zoekt. 61) van God alleen Of, van den enigen God; namelijk dat gij door het ware geloof zijne kinderen en ergenamen moogt worden; Joh. 1:12. Joh 1.12 62) verklagen zal Of, beschuldigen; dat is, dat ik u zal behoeven te beschuldigen. 63) Mozes, Of, daar is een die u verklaagt, namelijk Mozes, dat is de schriften van Mozes; Luk. 16:29. Lu 16.29 64) op welken gij Dat is, in welke schriften gij vertrouwt het eeuwige leven te vinden. Zie Joh. 5:39. Joh 5.39 65) zijn Schriften Namelijk die gij zo hoog acht. 66) woorden geloven? Namelijk die gij zo weinig acht.
Copyright information for
DutKant