Jonah 3:6-10
12) dit woord Of, deze zaak, te weten de predikatie van Jona. 13) geraakte tot den koning van Nineve Dat is, drong door, kwam voor hem. 14) zijn heerlijk overkleed Of, tabbaard, rok, koninklijken mantel, of overkleed. Hetzelfde Hebr. woord wordt gebruikt van den mantel van den profeet Elia, 2 Kon. 2:8, en van de Babylonische mantel, dien Achan gestolen had, Joz. 7:21, en betekent anders heerlijkheid. Zie Ezech. 17:8; Zach. 11:3, en verg. Gen. 25:25, en Ps. 8:2; Micha 2:8. 2Ki 2.8 Jos 7.21 Eze 17.8 Zec 11.3 Ge 25.25 Ps 8.1 Mic 2.8 15) in de as Of, op. Zie Job 2:8. Job 2.8 16) liet uitroepen Anders: riep [het volk] bijeen. 17) sprak te Nineve Hebr. hij zeide; dat is men beval, gebood, gelijk elders. Zie Neh. 13:9, Neh. 13:19, en verg. Jona 2:10. Of, hij [de koning] zeide, dat is liet zeggen, uit bevel van den koning; dat is, zijn bevel en zijner groten, gelijk volgt. Ne 13.9,19 Jon 2.10 18) bevel des konings Hebr. eigenlijk, smaak, dat is oordeel, goedvinden en vervolgens bevel. Zie van het Hebr. woord Job 12:20. Alzo wordt dit woord in Ezra en Danil dikwijls gebruikt. Job 12.20 19) zijner groten De raadsheren, vorsten, voornaamsten in den staat. Zie 2 Kon. 10:6, en 2 Kon. 25:9; Jer. 5:5, met de aantekening. 2Ki 10.6 25.9 Jer 5.5 20) noch beest, rund noch schaap Niet alsof de beesten een redelijke ziel en verstand van bekering hadden, maar omdat zij verscheidenlijk van de mensen worden misbruikt, en om der mensen zonde mede moeten lijden, zo heeft men door dit droevig schouwspel de ingezetenen te meer tot deernis en medelijden willen bewegen, enz. Verg., de aantekening. op Jol. 2:16. Joe 2.16 21) en zullen sterkelijk tot God roepen Dit bidden en bekeren moet men verstaan van de mensen. Howel de beesten op hunnen wijze somtijds in de Heilige Schrift gezegd worden tot God te roepen. Zie Job 39:3; Ps. 147:9; Jol. 1:20, met de aantekening. Job 38.41 Ps 147.9 Joe 1.20 22) zijn bozen weg Dat is, handel en wandel; zie Gen. 6:12, en Spreuk. 2:12. Ge 6.12 Pr 2.12 23) hun handen Dat is, wat zij gewrocht en bedreven hebben, en waaraan zij schuldig zijn. Hebr. palmen; gelijk Ps. 7:4. Ps 7.3 24) Wie weet Verg. Jol. 2:14 met de aantekening. Joe 2.14 25) en berouw hebben Zie Gen. 6:6, en Jol. 2:13 met de aantekening. Ge 6.6 Joe 2.13 26) hun werken Met welke zij hun geloof en bekering betuigden. 27) het kwaad Der straf. 28) gesproken had hun te zullen doen Dat is, gedreigd had door Jona, in dier voege, gelijk Jona 3:4 is aangetekend. Jon 3.4 29) Hij deed het niet Verschonende hen voor dien tijd; maar daarna tot dezelfde boosheid [inzonderheid tegen Gods volk] weder vervallen zijnde, is deze koninklijke stad en de Assyrische monarchie uitgeroeid. Zie Ezech. 31; Nah. 1:1, enz.; Zef. 2:13, enz. Na 1.1 Zep 2.13Matthew 12:41
36) veroordelen, Namelijk door hun voorbeeld.Luke 11:32
Copyright information for
DutKant