Joshua 8
45) noemde men den naam dier plaats Anders, noemde; te weten, Jozua. 46) het dal van Achor, Dat is, het dal der beroerte; omdat het ganse volk van Isral hier beroerd en bedroefd was geworden vanwege Achans diefstal, en omdat hij ook door deze schrikkelijke straf daarin was beroerd, Joz. 7:25. Jos 7.25 1) Dan zult gijlieden Te weten, wanneer gij het teken zien zult, dat ik u geven zal. Zie Joz. 8:18. Jos 8.18 2) en gij zult de stad innemen; Anders, en gij zult de stad, [dat is, de rest van de inwoners der stad] uitdrijven. 3) monsterde het volk; Anders, telde, stelde in orde, overzag. 4) stelden het volk, Te weten, in orde. 5) lage was Het Hebreeuwse woord betekent eigelijk hiel, ook ondertreding, of ondervoetdrukking, doch het wordt ook gebruikt voor list, bedrog, lagen. Anders, zijn uiterste einde. 6) des dals. Daarvan Joz. 8:11. Jos 8.11 7) zijn volk, Dat is, met het grootste deel des volks; want dat er nog enig volk in de stad gebleven is, blijk Joz. 8:16. Jos 8.16 8) ter bestemder tijd, Of, ter bestemder, of gezetter plaats. 9) werd geslagen Dit moet men niet naar de letter verstaan, alsof enigen van de Isralieten door die van Ai inderdaad verslagen zijn geworden, want daardoor zouden de Isralieten den moed wederom verloren hebben; maar het is te zeggen dat zij veinsden, of zich gelieten alsof zij vreesden dat zij wederom van die van Ai zouden verslagen worden. 10) door den weg der woestijn. Anders, voor de woestijn; te weten, waar men gaat naar de woestijn, die tussen Ai en Jericho ligt; te weten, wederom teruglopen naar Jericho, vanwaar zij gekomen waren. 11) niet een man Te weten, die ten strijde bekwaam was. Vergelijk onder, Joz. 8:24. Jos 8.24 12) Strek Te weten, tot een teken aan degenen, die in de achterhoede liggen, dat zij komen aantrekken. Anders, uit Joz. 8:26 aldus: Sterk [uw hand] met de spies, of vaan, standaard, banier. Vergelijk deze daad van Jozua met de daad van Mozes, Exod. 17:11,12. Jos 8.26 Ex 17.11,12 13) spies uit, Zie 1 Sam. 17:7. 1Sa 17.7 14) staken Niet de gehele stad, [want zo zou al de buit mede zijn verbrand geworden] maar een deel derzelve, opdat de Isralieten, die kwansuis gevlucht waren, den rook ziende, zich omkeren en den vijand aantasten zouden. 15) geen ruimte, Hebreeuws, in hen waren geen handen om te vluchten. Hand voor ruimte of plaats wordt gebruikt Num. 2:17; Ps. 104:25; Jes. 22:18; Neh. 7:4. Anders, geen macht. Nu 2.17 Ps 104.25 Isa 22.18 Ne 7.4 16) die uit de stad Te weten, die in de achterhoede gelegen hadden, en nu in de stad gekomen waren en haar in brand gestoken hadden. 17) hun tegemoet, Te weten, den burgers van Ai. 18) zij Te weten, de burgers van Ai. 19) totdat geen Hebreeuws, dat er iemand onder hen overbleef, in het leven behouden of ontkomen. 20) hen nagejaagd hadden, Te weten, de kinderen Israls. 21) de scherpte des zwaards Hebreeuws, den mond. 22) sloegen ze Te weten, die nog over waren in de stad, als oude mannen, vrouwen, kinderen en allen, die niet tot den strijd uitgetrokken waren. 23) zo mannen als vrouwen, Hebreeuws, van den man tot de vrouw. 24) die hij met de spies Zie boven, Joz. 8:18. Dit was het teken, waaraan de Isralieten konden weten wanneer zij zouden ophouden van het verwoesten der stad. Jos 8.18 25) verbannen had. Dat is, ten enenmale uitgeroeid en verdelgd had. 26) een eeuwige hoop, Hebreeuws, tot een hoop der eeuwigheid. Dit betekent somtijds een langen tijd. Ai is naderhand van de Benjaminieten bewoond geweest; Neh. 11:31. Ne 11.31 27) ter verwoesting, Dat is, tot een woeste plaats. 28) tot aan den avondstond; Achtervolgens de wet Gods; Deut. 21:22. De 21.22 29) bouwde Jozua Te weten, nadat zij over de Jordaan gekomen waren, of nadat zij Ai hadden ingenomen. 30) Ebal; Deze berg lag bij Sichem, gelijk te zien is Richt. 9:7. Jud 9.7 31) over dewelke Dat is, niet effen gemaakt, of gepolijst met de instrumenten der steenhouwers. 32) bewogen had; Dat is, gebruikt. 33) op stenen Dit waren andere stenen dan die, van welke Joz. 8:31 gesproken is. Jos 8.31 34) een dubbel Of, afschrift, copie, wederhaling der wet; te weten, de voornaamste stukken der wet, of de tien geboden, of, gelijk enigen menen, de zegeningen en vervloekingen. Zie Deut. 17:18. De 17.18 35) hetwelk hij geschreven Of, die; te weten, wet. 36) Gerizim, Anders, Grizim. Deze beide bergen Gerizim en Ebal zijn gelegen in den stam van Efram, niet ver van Sichem; zie daarvan Deut. 11:29,30, en Deut. 27:12; Richt. 9:7. De 11.29,30 27.12 Jud 9.7 37) in het eerst Of, voor de eerste maal. Dit wordt gezegd ten aanzien dat de wet daarna alle zeven jaren moest gelezen worden voor het volk. 38) te zegenen. Versta hierbij, en om den vloek te spreken tegen de overtreders der wet. Zie Deut. 27:11, en Deut. 31:10, enz. De 27.11 31.10 39) hij overluid Te weten, Jozua; doch door een van de Levieten, gelijk Mozes bevolen heeft, Deut. 27:14. De 27.14 40) de vreemdelingen, Versta hier, zodanige vreemdelingen, die de religie der Isralieten hadden aangenomen en beleden. Zie boven, Joz. 8:33. Jos 8.33
Copyright information for
DutKant