‏ Judges 12

1) over naar het noorden;

Versta, over de Jordaan in het land Gilead, waar Jeftha was, noordwaarts.

2) Waarom zijt gij doorgetogen

Gelijk zij tevoren gesproken hadden tot Gideon; boven, Richt. 8;1. Doch lieten zich nog te dien tijde gezeggen, maar hier stichtten zij, uit enkel trotsheid en hoogmoed, een inlandsen krijg, en betonen grote ondankbaarheid tegen Jeftha tot hun eigen nadeel.

3) niet geroepen,

Het tegendeel verklaart Jeftha in Richt. 12:2.

Jud 12.2

4) uw huis met vuur verbranden.

Anders, uw huis over, of, boven u met vuur verbranden.

5) Ik en mijn volk

Hebreeuws, ik was een man van den twist, en mijn volk, en de kinderen Ammons zeer. Jeftha wil zeggen dat, alhoewel de Ammonieten niet op het land van Efra‹m, maar op dat der Isra‰lieten, die in Gilead woonden, aanspraak maakten, hij nochtans Efra‹m, als broeders en bondgenoten, te hulp geroepen heeft, maar tevergeefs. Jeftha zoekt hen eerst met redenen tot afstand van wapenen te bewegen, gelijk hij tevoren aan de Ammonieten gedaan had. Aangaande de Hebreeuwse manier van spreken, vergelijk 2 Sam. 8:10.

2Sa 8.10
6) gij niet verlostet,

Efra‹m.

7) hand,

Hebreeuws, palm; dat is, ik stelde mijn leven in groot perijkel; alzo 1 Sam. 19:5, en 1 Sam. 28:21; Job 13:14; Ps. 119:109. De manier van spreken schijnt genomen te zijn van degenen, die een kostelijk en nochtans zeer breekbaar ding, als glas of iets dergelijks, in de hand dragen, met perijkel van te laten vallen en gebroken te worden. Vergelijk boven, Richt. 9:17.

1Sa 19.5 28.21 Job 13.14 Ps 119.109 Jud 9.17

8) HEERE gaf hen in mijn hand;

Bevestigende mijn beroep en de billijkheid of rechtvaardigheid van dezen krijg.

9) waarom zijt gij dan

Dewijl gij gans geen reden hebt.

10) vergaderde alle mannen van Gilead,

Ziende dat Efra‹m hardnekkig bleef en hem wilde overvallen.

11) want de Gileadieten,

In het Hebreeuws zijn de woorden aldus overgezet: Want zij zeiden: Gijlieden zijt vluchtenden van Efra‹m: [namelijk] de Gileadieten, in het midden van Efra‹m, in het midden van Manasse; dat is, die aan de veren der Jordaan woonden, in het midden tussen Efra‹m en Manasse; Richt. 12:4 wordt in het volgende verklaard. Anders, gij, Gileadieten, zijt vluchtenden van Efra‹m, onder de Efra‹mieten en onder de Manassieten. Alsof die van Efra‹m alzo smadelijk en verachtelijk van de Gileadieten gesproken hadden, of gewoon waren te spreken; en zulks de oorzaak was van dezen krijg en van hun nederlaag; waarover de verstandige lezer mag oordelen.

Jud 12.4

12) zeiden:

Versta, tot de Efra‹mieten, die zij uit hun spraak kenden, toen zij, nadat Efra‹m overwonnen en op de vlucht geslagen was, over de Jordaan naar hun land meenden te ontkomen.

13) vluchtelingen van Efraim.

Hebreeuws eigenlijk, ontkomenen, ontlopenen.

14) veren van de Jordaan af;

Gelijk Efra‹m door Gideons aanzeggen gedaan had aan de Midianieten boven, Richt. 7:24, opdat zij niet mochten ontkomen.

Jud 7.24

15) hem:

Te weten, tot een iegelijk van Efra‹m, die de Jordaan begeerde te passeren.

16) Efraimiet?

Dat is, Efra‹miet. Alzo 1 Sam. 1:1.

1Sa 1.1
17) Zeg nu

Om verzekerd te wezen dat hij niet was uit enigen stam in Gilead wonende, als Rubeniet, Gadiet of Manassiet, die ook aan de veren mochten komen om over te gaan.

18) Schibboleth;

Dat is, een stroom, vloed, of vaart. Somtijds ook een korenaar. Dit woord verkozen zij, omdat het bij de veren der Jordaan wel tepaskwam, en de Efra‹mieten zonder achterdenken hun spraak zouden melden, gelijk het gemeenlijk gebeurt dat een volk of natie, enerlei spraak hebbende, nochtans verscheidene woorden en letters in het ene gedeelte des lands anders uitspreekt dan in een ander geschiedt. Vergelijk Matth. 26:73.

Mt 26.73

19) versloegen hem

Hebreeuws eigenlijk, staken hem de keel af, keelden hem.

20) steden van Gilead.

Dat is, in een der steden van het land Gilead. Zie gelijke manier van spreken Gen. 19:29; 2 Kron. 35:24; onder, Richt. 18:14; Neh. 6:2; Jona 1:5; Matth. 27:44. Sommigen menen dat de voornaamste stad in Gilead aldus mag genoemd zijn, omdat zij in verscheidene gedeelten, elk hebbende een bijzonderen naam, afgedeeld kan geweest zijn, gelijk Jeruzalem, Ramatha‹m; 1 Sam. 1:1; en hedendaags veel dergelijke grote steden gevonden worden.

Ge 19.29 2Ch 35.24 Jud 18.14 Ne 6.2 Jon 1.5 Mt 27.44 1Sa 1.1
21) Bethlehem.

Zie Gen. 35:19. Er zijn twee steden van dien naam geweest: een in Juda, waar onze Zaligmaker Jezus Christus geboren is; de andere op de noordelijke grenzen van Zebulon, zie Joz. 19:15, welke hier schijnt verstaan te worden, omdat de andere gemeenlijk genoemd wordt Bethlehem Juda.

Ge 35.19 Jos 19.15
22) zond dertig dochteren naar buiten,

Dat is, hij gaf dertig dochters uit ten huwelijk, en nam er dertig weder van buiten, tot vrouwen voor zijn zonen.

23) Ajalon,

Te onderscheiden van een ander Ajalon in het land van Dan; boven, Richt. 1:35. Het schijnt dat er meer steden van dezen naam in andere stammen geweest zijn. Zie 1 Kron. 6:69, en 1 Kron. 8:13; 2 Kron. 11:10, en 2 Kron. 28:18.

Jud 1.35 1Ch 6.69 8.13 2Ch 11.10 28.18
24) Pirhathoniet.

Van hier was ook Benaja, een van Davids helden; 2 Sam. 23:30. De stad Pirhaton was gelegen westwaarts van Samaria en Sichem, op een hogen berg, genaamd de berg van den Amalekiet, of van de Amalekieten.

2Sa 23.30
25) rijdende op zeventig ezelveulens;

Zie boven, Richt. 5:10, en Richt. 10:4.

Jud 5.10 10.4
26) Amalekiet.

Het eigen land der Amalekieten was gelegen buiten de grenzen van Kana„n, in het zuidoosten, tegenover Egypte, bij de Schelfzee, aan de woestijn Havila. Zie 1 Sam. 15:7, en vergelijk Exod. 17:8. Maar uit deze plaats schijnt het dat een gedeelte in Efra‹m eertijds ook gewoond, of immers gezocht heeft te nestelen.

1Sa 15.7 Ex 17.8
Copyright information for DutKant