Judges 18:19

37) leg uw hand op uw mond,

Dat is, [gelijk wij spreken], houd uw mond toe, bedwing dien, spreek niet tegen, maak geen gerucht. Zie deze manier van spreken Job 21:5, en Job 29:9, en Job 39:37; Spreuk. 30:32; Micha 7:16.

Job 21.5 29.9 40.4 Pr 30.32 Mic 7.16

38) of dat gij priester zijt voor een stam,

Zij willen zeggen dat hij zijne conditie grotelijks zal verbeteren, en overzulks zich hebben te verblijden.

1 Kings 22:3

4) knechten zeide:

Zie Gen. 20:8.

Ge 20.8

5) Ramoth

Zie van deze stad Deut. 4:43, en boven, 1 Kon. 4:13.

De 4.43 1Ki 4.13

6) onze is?

Want deze stad behoorde tot het land der Isra‰lieten, zijnde gelegen in den stam van Gad, en Benhadad, wiens vader haar den Isra‰lieten afgenomen had, had ze beloofd hun weder te geven; boven, 1 Kon. 20:34.

1Ki 20.34

7) zijn stil,

Hebreeuws, zwijgen; doch het Hebreeuwse woord betekent nalating, niet allen van spreken, maar ook van iets te doen, gelijk Exod. 14:14; Richt. 18:9; Jes. 64:12.

Ex 14.14 Jud 18.9 Isa 64.12
Copyright information for DutKant