‏ Judges 7

1) (dewelke is Gideon)

Zie boven, Richt. 6:32.

Jud 6.32

2) van Harod;

Hebreeuws, Charod; gelegen aan de grenzen van Manasse, aan deze zijde van het gebergte, achter hetwelk de Midianieten gelegerd waren aan de andere zijde. Zie Richt. 6:33. Dezen naam mag de fontein gekregen hebben van het vrezen en sidderen der 22.000 Isra‰lieten, onder, Richt. 7:3. Een andere fontein was er bij Jizre‰l, aan het einde van dit gebergte, westwaarts. Zie 1 Sam. 29:1.

Jud 6.33 7.3 1Sa 29.1

3) More,

Dit schijnt geweest te zijn een van de bergen Gilboa; alzo genoemd van den tijdigen regen; vallende zeer mildelijk op de velden, die op de hoogte van dien gelegen waren, gelijk sommigen afnemen uit vergelijking van 2 Sam. 1:21. Op dit gebergte Gilboa werd ook Saul van de Filistijnen verslagen, 1 Sam. 31:1.

2Sa 1.21 1Sa 31.1

4) dal.

Jizre‰l, gelijk boven, Richt. 6:33.

Jud 6.33
5) hand heeft mij verlost.

Of, mijn hand, [dat is, macht] heeft mij heil, of verlossing beschikt, aangebracht, de overwinning gemaakt. Zie gelijke manier van spreken Exod. 8:19.

Ex 8.19
6) roep nu uit voor de oren des volks,

Dat is, laat uitroepen en zeggen.

7) Wie blode

Vergelijk Deut. 20:8.

De 20.8

8) versaagd is,

Of, bevende, sidderende, vervaard.

9) spoede zich

Of, vliege heen, verpakke zich dezen morgen, of vroeg. Het Hebreeuwse woord schijnt te zien op het snel vliegen der vogeltjes, en alzo voorts te betekenen: haastelijk, spoediglijk doorgaan, enz.

10) naar het gebergte van Gilead!

Hebreeuws, van, of tegen het gebergte Gileads; dat is, langs den weg, die naar en van dat gebergte gaat; zijnde dit gebergte gelegen recht tegenover Gideons leger, over de Jordaan, vanwaar die van den halven stam van Manasse tot hem gekomen waren. Zie boven, Richt. 6:35.

Jud 6.35
11) beproeven;

Hebreeuws eigenlijk, scheiden, reinigen; gelijk een goudsmid het zilver reinigt, scheidende het goed zilver van het schuim.

12) uit het water zal lekken,

Dat hij staande met de hand zal geschept hebben, gelijk verklaard wordt Richt. 7:6. Dit was een teken van kloekmoedigheid en wakkerheid, gelijk het bukken op de knie‰n een teken van lafhartigheid en traagheid.

Jud 7.6
13) al dat volk weggaan,

Versta, het andere, overige volk.

14) En het volk nam den teerkost in hun hand,

Anders, toen namen zij den teerkost des volks in hun hand, mitsgaders derzelver bazuinen; te weten, die drie honderd namen van het volk teerkost voor zich, zoveel hun nodig was, alsook bazuinen, te weten, drie honderd [Richt. 7:16], houdende de weggaanden nog twintig, naar sommiger rekening, alzo het ganse heir van Gideon tevoren 32.000 sterk was; boven, Richt. 7:3; hebbende elke duizend tien bazuinen, of elke honderd een.

Jud 7.16,3

15) hij liet

Gideon.

16) die mannen

Te weten, de anderen; gelijk in Richt. 7:7.

Jud 7.7

17) beneden in het dal.

Aan de andere zijde van het gebergte, zodat hij het voor zich had in het dal Jizre‰l, toen hij op den berg stond, waar ook het leger van Gideon voor een deel mag hebben gelegen, gelijk af te nemen is uit Richt. 7:9.

Jud 7.9
18) leger,

Der Midianieten.

19) af te gaan,

Te weten, alleen.

20) handen gesterkt worden,

Dat is, gij zult moedig en vaardig worden om hun leger aan te grijpen.

21) schildwachten,

Het Hebreeuwse woord is eigenlijk te zeggen: gevijfde, die bij vijven, of vijf sterk in het gelid plegen te marcheren, gelijk te zien is Exod. 13:18. Hiervan komt voorts de betekenis van gewapenden, gelijk de tochtorden, en inzonderheid schildwachten, gemeenlijk moeten zijn.

Ex 13.18
22) lagen in het dal,

Hebreeuws, vielen, of waren gevallen in het dal; dat is, zij lagen verspreid in het dal.

23) sprinkhanen in menigte,

Zie boven, Richt. 6:5.

Jud 6.5

24) ontelbaar,

Gelijk boven, Richt. 6:5.

Jud 6.5

25) oever der zee is,

Hebreeuws, aan de lip der zee.

26) geroost gerstebrood

Of, een taart van gerstebrood. Anders, een gedruis van een gerstebrood. Dit geeft te kennen de slechtigheid en verachtelijkheid van het middel, waardoor God Midian slaan en zijn volk verlossen zou.

27) het onderste boven,

Hebreeuws, keerde haar om naar boven.

28) uitlegging hoorde,

Hebreeuws, breking; dat is, ontleding, uitlegging, oplossing. Het schijnt dat de manier van spreken ontleend is aan vruchten, die harde schillen hebben en gebroken moeten worden, eer men de kern kan eten.

29) aanbad hij;

Hebreeuws, boog hij zich. Erende en dankende God vanwege zijn wonderlijke regering en dezen troost. Zie Gen. 22:5.

Ge 22.5
30) hopen;

Hebreeuws, hoofden; alzo onder, Richt. 7:20, en Richt. 9:34.

Jud 7.20 9.34

31) een iegelijk

Hebreeuws, hij gaf bazuinen in de hand van hen allen.

32) naar mij en doet

Hebreeuws, ziet, of, gij zult zien van, of, uit mij; dat is, naar den aard der Hebreeuwse spraak somtijds zoveel als: na, of, op mij, tegen mij aan. Vergelijk boven, Richt. 7:3. Anders kan men het ook aldus overzetten: uit, of van mij zult gij zien en alzo doen; dat is, gij zult van mij, of uit mij leren en bemerken wat gij doen zult.

Jud 7.3

33) alzo;

Gelijk gij mij ziet doen.

34) Voor den HEERE en voor Gideon!

Versta hierop: wordt deze strijd gevoerd. Alzo wordt de Hebreeuwse letter lamed in zaken van strijd gebruikt, Exod. 14:14,25, of aldus: den HEERE en Gideon; te weten, zij de overwinning. Of, des HEEREN en Gideons; te weten, is het zwaard, uit Richt. 7:20.

Ex 14.14,25 Jud 7.20
35) middelste nachtwaak,

Dat is, omtrent middernacht, wanneer de wachten wel plegen veranderd te worden.

36) als zij maar even

Hebreeuws, stellende hadden zij gesteld. Anders, doch zij hadden de wachters al opgewekt, of zij wekten alleenlijk de wachters op.

37) sloegen zij de kruiken,

Of, sloegen haar tegen elkander, alzo dat de stukken hier en daar verstrooid werden. Vergelijk Ps. 2:9; Jer. 13:14, en Jer. 48:12.

Ps 2.9 Jer 13.14 48.12
38) zette de HEERE

Dat is, beschikte.

39) een tegen den anderen,

Hebreeuws, des mans tegen zijn naasten, of metgezel; dat is, de Heere beschikte dat zij elkander, als vijanden, door verbaasdheid op het lijf vielen en ombrachten.

40) Beth-sitta

Uit het dal waar zij waren gelegerd geweest, langs het gebergte naar de Jordaan, en weder langs de Jordaan landwaarts in; waar Abel-Mehola en Tabbath lagen in Manasse. Zie van Abel-Mehola #1 Kon.4:12, en 1 Kon. 19:16.

1Ki 4.12 19.16

41) grens van Abel-mehola,

Hebreeuws, lip.

42) gebergte van Efraim,

Aan de andere zijde van Manasse zuidwaarts gelegen, opdat de Midianieten, van beide zijden besloten en van de Jordaan verstoken zijnde, nergens heen mochten ontkomen. Maar intussen waren Zebah en Tsalmuna met omtrent 15.000 man over de Jordaan geraakt, die Gideon met zijn 300 man nagejaagd en verslagen heeft. Zie Richt. 8:10,12.

Jud 8.10,12

43) Beth-bara,

Nabij de Jordaan gelegen; dit houden sommigen voor Bethabara; Joh. 1:28.

Joh 1.28

44) en de Jordaan.

Dat is, hier, naar veler gevoelen, zoveel als: te weten.

45) Oreb,

Gelegen bij het oosteinde van het gebergte Efra‹ms, niet ver van de Jordaan. Deze plaats is naderhand alzo genoemd vanwege deze geschiedenis, gelijk ook de andere plaats Ze‰b.

46) in de perskuip van Zeeb,

Anders, bij, of, aan.

47) over de Jordaan.

Of, aan deze zijde. Want het Hebreeuwse woord, naar gelegenheid der zaken, betekent beiden. In Richt. 8: wordt verhaald dat Gideon met zijn 300 mannen over de Jordaan getrokken is, om de Midianieten en de anderen van het oosten na te jagen. Zie aldaar Richt. 8:4. Het meeste gevoelen is, dat dit en hetgeen in Richt. 8:1,2,3 volgt, hier vooraf verhaald wordt, om hetgeen door die van Efra‹m aan deze zijde der Jordaan kloekelijk verricht is, te voltrekken, doch dat het eerst gebeurd is, toen Gideon van het najagen over de Jordaan en de volle victorie wederkeerde. Maar de aandachtige lezer zal kunnen oordelen, uit vergelijking van Richt. 7:25 met Richt. 8:3. Zie de aantekeningen aldaar.

Jud 8.4,1,2,3 7.25 8.3
Copyright information for DutKant