Leviticus 18
18) [die] niet wast, Te weten, zijne klederen. 19) zijn ongerechtigheid dragen. Zie boven, Lev. 5:1. Le 5.1 1) de HEERE, uw God! Te weten, wien gij als uw enigen God en Heiland gehoorzamen moet, en die de gehoorzamen belonen en de ongehoorzamen kan en wil straffen. 2) inzettingen niet wandelen. Zo worden genoemd de afgrijslijke gewoonten, die door toelating en het gewone gebruik onder de gemelde volken zo de overhand genomen hadden, dat ze voor gestelde wetten gehouden werden. Vergelijk onder, Lev. 18:30, en Lev. 20:23. Le 18.30 20.23 3) mens dezelve zal doen, Deze spreuk leert drie dingen: I. de volmaaktheid van de leer der wet; II. de gerechtigheid der werken; III. het loon, dat op zulke gerechtigheid van God toegezegd is; maar dewijl de verdorven mens die in zich niet heeft, zo is het loon uit enkele genade, om de verzoening door Christus, door het geloof aangenomen; Jes. 53:11; Rom. 3:20,21,22,23, enz. Vergelijk de aantekeningen op Deut. 6:25. Isa 53.11 Ro 3.20,21,22,23 De 6.25 4) Niemand zal tot enige Hebreeuws, man, man zal niet, enz.; dat is, geen man; want al deze geboden spreken eigenlijk tot de manspersonen, doch alzo, dat bij noodwendig gevolg het vrouwelijke geslacht er mede onder begrepen is. 5) nabestaande zijns vleses naderen, Het Hebreeuwse woord is wel gemeen den man en de vrouw, maar wordt hier eigenlijk van de vrouw genomen, en strekt zich uit tot de graden of trappen der maagschap en der zwagerschap, die hier uitgedrukt staan, en uit dezelve door gelijkvormigheid van bestaan besloten kunnen worden. 6) schaamte te ontdekken; Hebreeuws, naaktheid; en zo in het volgende. Het is een eerbare manier van spreken, betekenende zoveel als wat de Schrift anders noemt iemand bekennen. Zie Gen. 4:1. Een gelijke manier van spreken is: den zoom der kleding ontdekken, Deut. 22:30, en Deut. 27:20. Ge 4.1 De 22.30 27.20 7) en de schaamte uwer moeder Het woordje en dient hier tot uitlegging, alsof men zeide: te weten; want vaders schaamte en moeders schaamte worden hier voor n genomen. Zie ook Lev. 18:8,16. Le 18.8,16 8) zij is uw moeder; Dat is, gij zijt uit haar geboren; en versta, bijgevolg, hetzelfde van den vader, die de schaamte zijner dochter niet mag ontdekken, omdat hij haar vader en zij van hem geboren is. 9) der huisvrouw uws vaders Dat is, van uwe stiefmoeder; alzo ook van uw stiefvader. Want onder n exempel moeten de gelijke trappen begrepen worden. 10) uws vaders. Wien het alleen geoorloofd is die te ontdekken. 11) vaders, Dat is, van uwe halfzuster van vaders zijde. 12) moeder, Dat is, van uwe halfzuster van moeders zijde. 13) te huis geboren Dat is, in een wettig huwelijk. 14) buiten geboren, Dat is, onwettig. Andere nemen het alzo: Dat God in het algemeen verbiedt de zuster te trouwen, hetzij zij is de dochter uws vaders, thuis geboren; dat is, uw volle zuster; hetzij zij is de dochter uwer moeder, buiten geboren; dat is, uwe halfzuster van moeders zijde. Gelijk Lev. 18:11, verboden wordt de trouw met de halfzuster van vaders zijde. Le 18.11 15) dochter uws zoons, En alzo nederwaarts in de rechte linie, van alle kinderen uwer kinderen. 16) zij zijn uw schaamte. Dat is, zij zijn door middel uwer kinderen van u voortgekomen en geboren. 17) zuster uws vaders Te weten, die uwe moei is, van vaders zijde, gelijk in Lev. 18:13 van de moei der moederlijke zijde gesproken wordt. Le 18.13 18) broeder uws vaders Dat is, van de huisvrouw des broeders van uw vader, gelijk de volgende woorden medebrengen; welker schaamte des ooms schaamte genoemd werd, omdat zij met hem n vlees is. 19) naderen; Te weten, om met haar vleselijke gemeenschap te hebben. Zie Gen. 20:4. Ge 20.4 20) uw moei. Te weten, behuwde moei, die een neef des overledenen ook niet mocht trouwen. Hierom was nog meer ongeoorloofd het huwelijk tussen den oom en zijns broeders dochter. 21) zij is uws zoons huisvrouw; Insgelijks was ongeoorloofd het huwelijk tussen den schoonzoon en de behuwde moeder; onder Lev. 20:14. Le 20.14 22) der huisvrouw uws broeders Van deze wet werd toenmaals uitgenomen, wanneer de broeder zonder mannelijke erfgenamen na te laten gestorven was; want dan moest de naaste broeder of bloedvriend de weduwe trouwen, om zijnen gestorven broeder zaad te verwekken; Deut. 25:5; Matth. 22:24. Uit deze wet volgt noodzakelijk dat ene vrouw, met den enen broeder getrouwd zijnde, na zijn dood met den anderen broeder niet mag trouwen; en eveneens een man met de ene zuster getrouwd zijnde, mag na haar dood de andere zuster niet trouwen. De 25.5 Mt 22.24 23) de dochter haars zoons, Versta, de stiefdochter en de stiefzoon, en de kinderen van dezen voortkomende, van welke de stiefvader en de stiefgrootvader zich moesten, als van hun eigen kinderen en kindskinderen, onthouden. 24) Gij zult ook geen vrouw Deze wet wordt door sommigen aldus verstaan, dat een man niet tegelijk twee vrouwen in huwelijk mocht hebben. Want hoewel enige oudvaders dit gedaan hebben, en God dit in dien tijd geduld heeft, nochtans was het zo van den beginne niet geweest, gelijk Christus leert Matth. 19:8; Gen. 2:24, en is in het Nieuwe Testament afgeschaft. Doch velen verstaan door het woord zuster hier de eigen zuster van de vrouw. Mt 19.8 Ge 2.24 25) zuster nemen, Volgens de eerste uitlegging zou het woord zuster hier niet die van dezelfde natuurlijke ouders geboren is, maar slechts een andere vrouw betekenen, gelijk het aldus voor het woord andere genomen wordt; Exod. 26:3; Ezech. 1:9, en Ezech. 3:13, enz. Ex 26.3 Eze 1.9 3.13 26) benauwen, Dat is, schande, spijt en kwelling aan te doen; hetwelk gemeenlijk geschiedt waar meer vrouwen zijn dan ene. Zie 1 Sam. 1. Veel meer waar twee zusters tegelijk zijn, gelijk te zien is in de huisvrouwen van Jakob; Gen. 30. 27) in haar leven, Als men dit verstaat van de eigenlijke zuster, kunnen deze woorden dienen tot vergroting van de benauwdheid, die haar van haar eigen zuster in haar leven zou wedervaren. Dienvolgens kan geenszins daaruit besloten worden, dat de man na haar dood haar zuster zou mogen trouwen. Zie daarvan Lev. 18:16. Le 18.16 28) afzondering van haar onreinigheid Dat is, wanneer zij om haar bloedgang moet afgezonderd worden. Zie boven, Lev. 12:2, en Lev. 15:24,25. Le 12.2 15.24,25 29) En gij zult niet liggen bij uws naasten huisvrouw Hebreeuws, en tot de huisvrouw uws naasten zult gij niet geven uw bijliggen tot zaad, of, bezadiging. Alzo in het volgende meermalen. 30) Molech Alzo wordt genoemd de afgod der Ammonieten, die ook anders Milcom geheten wordt, 1 Kon. 11:5,7, tot wiens godsdienstige eer de ouders hunne kinderen levend deden verbranden, of [gelijk sommigen schrijven] tenminste tussen twee grote vuren doorgaan, om [zoals zij meenden] gezuiverd te worden, hetwelk te doen God hier uitdrukkelijk verbiedt. Zie ook onder, Lev. 20:2; Deut. 18:10; 2 Kon. 17:17, en 2 Kon. 23:10. 1Ki 11.5,7 Le 20.2 De 18.10 2Ki 17.17 23.10 31) niet ontheiligen; Dat is, niet onteren, mits te doen wat Hij verboden en na te laten wat Hij geboden heeft. Vergelijk onder, Lev. 20:2; Deut. 18:10; 2 Kon. 17:17, en 2 Kon. 23:10. Le 20.2 De 18.10 2Ki 17.17 23.10 32) met vrouwelijke bijligging; Dat is, gelijk men bij vrouwen ligt; alzo onder, Lev. 20:13. Le 20.13 33) een gruwelijke vermenging. Of, een gruwelijke verstoring en verwarring der orde door God in de natuur ingesteld en een schandelijk vergrijp aan de eerbaarheid. 34) zijn ongerechtigheid bezoeke, Dat is, straf om zijne ongerechtigheid; alzo Jes. 26:21; Jer. 36:31. Zie Gen. 21:1. Isa 26.21 Jer 36.31 Ge 21.1 35) uitspuwt. Het Hebreeuwse woordje betekent eigenlijk door walging overgeven wat de maag niet kan verdragen; hetwelk bij gelijkenis gezegd wordt van een land, hetwelk met kwade inwoners bezwaard is. Alzo onder, Lev. 18:28, en Lev. 20:22. Le 18.28 20.22 36) uit het midden Hieruit [alsook uit meer andere plaatsen] blijkt klaarlijk dat het Hebreeuwse woord, hetwelk hier gebruikt wordt, ook dikwijls een smadelijke lijf- en doodstraf begrijpt. 37) bevel onderhouden, Hebreeuws, onderhouding; dat is, wat Ik bevolen heb te onderhouden. Alzo ook Gen. 26:5. Elders wordt dit woord overgezet, wacht, als Num. 3:7, enz. Zie aldaar de aantekeningen. Ge 26.5 Nu 3.7 38) gruwelijke inzettingen, Hebreeuws, inzettingen der gruwelen. Zie boven, Lev. 18:3. Le 18.3
Copyright information for
DutKant