‏ Leviticus 2:2

4) het brengen tot de zonen van Aaron,

Te weten, spijsoffer.

5) hand vol grijpen zal

Hebreeuws, de volheid zijner vuist vuisten. Alzo onder, Lev. 5:12.

Le 5.12

6) deszelfs meelbloem,

Versta, des spijsoffers meelbloem. Dat is, meelbloem tot het spijsoffer behorende.

7) met al deszelfs wierook;

Of, boven. Alzo onder, Lev. 3:4,10, en Lev. 4:9, enz. Dat is, samen met al den wierook des spijsoffers.

Le 3.4,10 4.9

8) deszelfs gedenkoffer aansteken op het altaar;

Een reukwerk, zo genoemd, omdat het God indachtig maakte [menselijker wijze gesproken] de beloften, die Hij den vromen Isra‰lieten gegeven had, en de gebeden, die zij tot hem deden; welke bij een reukwerk dat opklimt vergeleken worden; Ps. 141:2; Hand. 10:4; Openb. 8:3,4.

Ps 141.2 Ac 10.4 Re 8.3,4

‏ Hosea 14:7

27) uitspreiden,

Hebr. gaan.

28) zijn heerlijkheid

Verg. Jes. 60:13; Jer. 11:16; Ezech. 31:3,7,8,9.

Isa 60.13 Jer 11.16 Eze 31.3,7,8,9
Copyright information for DutKant