Leviticus 24:2

1) brengen

Hebreeuws, nemen; dat is, nemen en brengen. Zie Gen. 12:15.

Ge 12.15

2) gestoten olijfolie,

Zie hiervan ook het gebod Exod. 27:20.

Ex 27.20

3) lampen

Welke waren in getal zegen; Exod. 25:37.

Ex 25.37

4) gedurig aan te steken.

Te weten, in elken avondstond.

Zechariah 4:2

4) daarop;

Of, die daar bovenop waren; te weten op den kandelaar, of daarin; verg. Exod. 25:31.

Ex 25.31

5) pijpen,

Of, kranen, of buisjes, door welke de olie kwam uit de oliekruik in de zeven lampen, op elke lamp een pijp passende.

6) zijn hoofd waren;

Te weten, van den kandelaar; hoofd, dat is hoogte.

Revelation of John 1:20

54) zijn

Dat is, betekenen, of stellen voor ogen; gelijk Gen. 41:27, en meermalen in de Heilige Schrift. Doch van deze zeven sterren en zeven kandelaren, zie de aantekening hiervoor op Openb. 1:12,16.

Ge 41.27 Re 1.12,16

55) de engelen

Dat is, leraars of opzieners der zeven gemeenten, gelijk de profeten en priesters ook soms engelen worden genoemd, omdat zij door God worden uitgezonden om het volk van Godswege te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen. Zie Richt. 2:1, Hag. 1:13; Mal. 2:7.

Jud 2.1 Hag 1.13 Mal 2.7
Copyright information for DutKant