Leviticus 26:21

33) [in] tegenheid wandelen zult,

Dat is, met opzet en moedwil u tegen Mij stellen, of Mij als tegenpartijders bejegenen; recht [zoals men zegt] tegen Mij wilt aangaan; verachtende mijne geboden, omdat gij tegen dezelve doorgaans moedwilliglijk zult zondigen. Anders, lichtvaardiglijk, roekelooslijk, zonder zorg, of, achterdenken, omdat zij zichzelven zullen wijsmaken dat hun wel- of kwalijkvaren niet van Mij komt, maar bij geval, en daarom Mij den behoorlijken eerbied en gehoorzaamheid zullen weigeren. Het woordje in wordt Lev. 26:21 en Lev. 26:23 ingevoegd uit Lev. 26:24,40,41.

Le 26.21,23,24,40,41

Numbers 15:30

20) opgeheven hand,

Dat is, met opzet, trots en hoogmoed, moedwilligheid, zonder enig schromen of ontzag voor den Allerhoogste en zijn geboden. Deze manier van spreken wordt ook in een anderen zin gebruikt. Zie Exod. 14:8; Num. 33:3.

Ex 14.8 Nu 33.3

21) uitgeroeid worden

Zie Gen. 17:14.

Ge 17.14
Copyright information for DutKant