Leviticus 26:4

5) uw regens geven op hun tijd;

Die gij nodig hebt, te weten den vroegen en den spaden regen.

Leviticus 26:20

32) En uw macht

Dat is, gij zult arbeiden met lichaam, met ziel en met al uwe middelen, om u te helpen; maar het zal ijdele en vergeefse arbeid zijn.

Joel 1:7

10) Het heeft

Voorts volk; dat is, dat boos gedierte.

11) mijn wijnstok gesteld

Verg. Hos. 2:8. Aldus spreekt God om te tonen dat Hij ook zijn eigen creaturen en gaven niet verschoont om de zonden der mensen te straffen.

Ho 2.9

12) schuim;

Dat is, hij vergaat, verdwijnt. Of, zwam. Anders: ontpelling, ontschorsing, zodat de schorsen of schellen afgegeten zijn, waardoor de vijgeboom als naakt en bloot en bleek wordt; verg. Jes. 24:7.

Isa 24.7

13) wit geworden.

Of, bleek; waar integendeel de sappige ranken groen en schoon zijn.

Joel 1:11-12

21) De akkerlieden zijn beschaamd,

Of, zijt beschaamd, gij akkerlieden, huilt, gij wijngaardeniers.

22) tarwe en om de gerst,

Dit ziet op de akkerlieden, gelijk het volgende, van den wijnstok op de wijngaardeniers.

23) verdord,

Of, beschaamd, gelijk Joel 1:10.

Joe 1.10

24) vrolijkheid

Die er placht te wezen ten tijde van een goeden oogst. Zie Ps. 4:8; Jes. 16:10; Jer. 48:33; Hos. 9:1, met de aantekening.

Ps 4.7 Isa 16.10 Jer 48.33 Ho 9.1

25) verdord van de mensenkinderen.

Of, beschaamd onder, enz., als in het begin van dit vers. Dat is, gelijk het land gesteld is, alzo is het ook het hart der mensen, alles is droevig, droog en verward. De vrolijkheid durft [om zo te spreken] niet tevoorschijn komen, omdat het overal vol treuren is.

Copyright information for DutKant