Leviticus 9
1) achtsten dag, Welke volgde na de zeven dagen der inwijding, waarvan boven gemeld is; Lev. 8:35, vergelijk Ezech. 43:26,27. Le 8.35 Eze 43.26,27 2) de oudsten van Isral. Zie boven, Lev. 4:15. Le 4.15 3) u een kalf, Dat is, om voor u geslacht te worden. Zie onder, Lev. 9:8. Le 9.8 4) jong rund, Hebreeuws, de zoon van een rund; dat is, een jonge os. 5) voor het aangezicht des HEEREN. Zie boven, Lev. 1:3. Le 1.3 6) eenjarig, Hebreeuws, zonen van n jaar; alzo onder Lev. 14:10. Le 14.10 7) zal de HEERE u verschijnen. Hebreeuws, is u de Heere verschenen. Hij spreekt van de toekomstige geschiedenis; zie daarvan Lev. 9:23,24, alsof die tegenwoordig en geschied ware, om de zekerheid en vastheid er van hun in te scherpen; alzo Gen. 20:3; Exod. 9:3; Matth. 26:28, enz. Le 9.23,24 Ge 20.3 Ex 9.3 Mt 26.28 8) [brengende dat] Dit is hier ingevoegd, omdat het woord nemen, wat voorgaat, dikwijls nog een ander woord met zich insluit, wat den zin aanvullen moet. Zie Gen. 12:15. Anders, toen brachten zij wat Mozes geboden had tot, enz. Ge 12.15 9) heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen. Versta, de heerlijke tekenen der openbaring Gods door het vuur, wat van den Heere uitkwam, waardoor het brandoffer vanzelf aangestoken en verteerd werd. Zie onder, Lev. 9:23,24. Vergelijk Exod. 24:16,17, en Exod. 40:34,35; Ezech. 43:2. Le 9.23,24 Ex 24.16,17 40.34,35 Eze 43.2 10) voor u en voor het volk; Het eerst voor u, opdat gij alzo bekwaam moogt wezen om de verzoening voor het volk te doen, als gij zelf eerst verzoend zult zijn. Want de Levietische priesters, zondaars zijnde, moesten ook voor zichzelven offeren; Hebr. 7:27,28. Heb 7.27,28 11) het kalf des zondoffers, Dat is, wat voor de zonde geofferd moest wezen. Vergelijk onder de aantekening op Lev. 9:15. Le 9.15 12) voor hem was. Zie boven, Lev. 9:2. Le 9.2 13) aangestoken, Dat is, bereid en toegemaakt om aangestoken en verbrand te worden. Alzo onder, Lev. 13:14,17,20. Want het is terstond daarna aangestoken en verteerd met vuur, dat wonderbaarlijk uit den hemel viel of uit het heilige der heiligen voortkwam; onder, Lev. 9:24. Le 13.14,17,20 9.24 14) huid verbrandde hij met vuur Met alles wat nog overig was van dit kalf. Vergelijk boven, Lev. 4:11. Le 4.11 15) leverden aan hem het bloed; Hebreeuws, deden aan hem vinden; dat is, leverden, langden hem, of, dienden hem aan, of brachten tot hem. Alzo in Lev. 9:13,18, enz. Le 9.13,18 16) voor het volk was, Of, van het volk; dat is die voor het volk geofferd zou worden. Vergelijk boven, Lev. 9:8, de aantekeningen. Le 9.8 17) bereidde hem ten zondoffer, Hebreeuws, hij maakte hem zonde; dat is, hij bereidde hem tot een offer voor de zonde. Of, hij ontzondigde hem; dat is, met hem ontzondigde hij, te weten, het volk. Dat is, hij reinigde het van zijne zonden; welverstaande, niet inderdaad, maar in de betekenis, wijzende op de enigen offerande van Christus, welke alleen dadelijk de zonden wegnemen kan; Hebr. 9: en Hebr. 10. Zie boven, Lev. 4:20, waarom hij ook gezegd wordt: ons zonde gemaakt te zijn; 2 Cor. 5:21. Le 4.20 2Co 5.21 18) eerste. Te weten, offer van het kalf. Zie boven, Lev. 9:2,8. Le 9.2,8 19) naar het recht. Dat is, naar de wettelijke wijze, gelijk dat geschieden moest. Zie boven, Lev. 5:10. Le 5.10 20) spijsoffer toebrengen, Hetwelk altijd bij het brandoffer gaan moest, gelijk af te nemen is boven uit Lev. 6. 21) daarvan zijn hand, Te weten, van de meelbloem, waaruit het spijsoffer bestond. Zie boven, Lev. 2:2. Le 2.2 22) het morgenbrandoffer. Dat is, dat op iederen morgen gewoon met spijsoffer geofferd moest worden. Zie Exod. 29:38,39,40. Ex 29.38,39,40 23) voor het volk was; Te weten, om voor hetzelve geslacht te worden. Vergelijk boven de aantekeningen op Lev. 9:8. Le 9.8 24) wat het [ingewand] bedekt, Versta, het vet, hetwelk het ingewand bedekt. Vergelijk boven, Lev. 3:3,9,14, en Lev. 4:8, en Lev. 7:3, enz., uit welke plaatsen dit woord ingewand hier tot aanvulling van den zin ingevoegd is. Le 3.3,9,14 4.8 7.3 25) hij stak dat vet aan Namelijk, Aron. 26) zegende hen; Te weten, als priester, wiens ambt was, de geestelijke goederen met leren, offeren en bidden het volk Gods uit te delen. De publieke zegening nu is geweest een soort van gebed, waarvan wij het formulier lezen, Num. 6:23. Nu 6.23 27) hij kwam af, Te weten, van het kleine heuveltje, niet steil, maar ellengskens opgaande, waarop het altaar stond, zodat men bekwamelijk rondom zien kon wat er op geschiedde. Vergelijk Exod. 20:26; anders, afgekomen zijnde. Ex 20.26 28) nadat hij het zondoffer, Hebreeuws, van het doen des zondoffers, brandoffers, enz. 29) zegenden het volk; Te weten, als dienaar Gods over zijne gemeente. Welke zegening openlijk geschiedde, met aanroeping des goddelijken naams, naar het voorschrift van Num. 6:24, enz. Zie ook daarvan Deut. 10:8. Nu 6.24 De 10.8 30) heerlijkheid des HEEREN verscheen al het volk. Zie Lev. 9:24, en boven, Lev. 9:6. Le 9.24,6 31) van het aangezicht des HEEREN, Dat is, van het heilige der heiligen, genoemd met den gehelen tabernakel Gods huis; 1 Sam. 3:15; 1 Kron. 6:31,32, waar de ark des verbonds was, een teken van Gods tegenwoordigheid; of versta dit van den hemel, die de woning des Heeren genoemd werd; Deut. 26:15; 2 Kron. 30:27; Jes. 63:15, vanwaar ten tijde van Elias het vuur over zijne offerande gevallen is; 1 Kon. 18:38. 1Sa 3.15 1Ch 6.31,32 De 26.15 2Ch 30.27 Isa 63.15 1Ki 18.38 32) zo juichten zij, Dat is, zij hebben een vreugdegeschrei, of vrolijk geroep gemaakt. 33) vielen op hun aangezichten. Tot een teken van ootmoedigen eerbied. Zie Gen. 17:3. Ge 17.3
Copyright information for
DutKant