‏ Luke 13

1) van de Galileers,

Josefus verhaalt, Antiq. lib. 18, cap. 5, wel iets dergelijks, doch de omstandigheden, zo van den tijd als anderszins, tonen dat het dezelfde geschiedenis niet is. Sommige oude leraars menen dat dit zou geschied zijn binnen Jeruzalem, toen enige Galile‰rs wilden verhinderen dat voor den keizer van Rome in den tempel zou geofferd worden.

2) vergaan.

Dat is, door Gods rechtvaardige straf omkomen; gelijk ook daarna door de Romeinen geschied is.

3) toren in Siloam viel,

Dat is, die aan of over de fontein of beek Siloa was gebouwd; van welke beek zie Jes. 8:6; Joh. 9:7.

Isa 8.6 Joh 9.7

4) schuldenaars zijn geweest,

Dat is zondaars, die meer schuld of zonden hadden. Zie Matth. 6:12, en Matth. 18:24.

Mt 6.12 18.24
5) beslaat hij ook onnuttelijk de aarde?

Grieks maakt de aarde onnut, of onvruchtbaar; in welke wat anders zou kunnen geplant worden, dat vruchten zou voortbrengen.

6) den sabbat in een der synagogen.

Grieks sabbatdagen.

7) een geest der krankheid

Dat is, een boze geest, die haar krank maakte; zie Luk. 13:16.

Lu 13.16

8) samengebogen,

Grieks tezamen gebukt.

9) verlost van uw krankheid.

Grieks losgemaakt, of ontbonden.

10) recht,

Dat is recht gemaakt.

11) de overste der synagoge,

Dat is, een van de oversten; want elke synagoge had meer dan een overste. Zie Mark. 5:22; Hand. 13:15.

Mr 5.22 Ac 13.15

12) men moet werken;

Dat is, geoorloofd en geboden is te werken.

13) een dochter Abrahams is,

Dat is, afkomstig is van het geslacht Abrahams, en behorende tot het verbond, dat God met Abraham en zijne nakomelingen gemaakt heeft. Zie Luk. 19:9.

Lu 19.9

14) gebonden had,

Dat is, die haar met krankheden, als met banden, benauwd had.

15) het Koninkrijk Gods gelijk,

Dat is, de predikatie des Evangelies, waardoor het koninkrijk Gods opgericht wordt.

16) aan een mosterdzaad,

Zie van deze twee gelijkenissen Matth. 13:31.

Mt 13.31
17) richtende [Zijn] reis naar Jeruzalem.

Grieks makende.

18) Strijdt om in te gaan

Dat is, doet naarstigheid en arbeidt; Ef. 6:11, enz.; Fil. 3:12; 2 Tim. 4:7.

Eph 6.11 Php 3.12 2Ti 4.7

19) de enge poort;

Namelijk die tot het leven leidt; Matth. 7:14.

Mt 7.14

20) niet kunnen;

Namelijk omdat het te laat zal zijn, gelijk uit het volgende blijkt.

21) de Heer des huizes

Deze gelijkenis wordt genomen van het houden der bruiloften in dien tijd, waarvan breder te zien is Matth. 25:1, enz.

Mt 25.1
22) Koninkrijk Gods,

Namelijk der heerlijkheid in den hemel.

23) laatsten,

Door de laatsten worden verstaan de heidenen, die nog vreemd waren van het verbond Gods, en door de eersten de Joden; en wordt daarmede te kennen gegeven dat de heidenen velen Joden zullen voorgetrokken worden, Rom. 11:17.

Ro 11.17
24) Ga weg,

Namelijk uit Galilea, waar Herodes viervorst was; Luk. 3:1, en Luk. 23:7.

Lu 3.1 23.7

25) want Herodes wil U doden.

Deze waarschuwing geschiedt van hen, niet uit liefde tot Christus, maar omdat zij Hem gaarne kwijt waren geweest. Zie dergelijke waarschuwing Amos 7:13; Neh. 6:10,11.

Am 7.13 Ne 6.10,11
26) vos:

Zo noemt Hij hem vanwege zijne listigheid en schalkheid.

27) maak gezond,

Grieks volbreng genezingen.

28) heden en morgen,

Dat is, nog een kleinen tijd. Zie Hos. 6:2.

Ho 6.2

29) ten derden [dage]

Dat is, naar het voleinden van mijn leerambt in dien korten tijd.

30) worde Ik voleindigd.

Of, wordt volmaakt, of geheiligd, of opgeofferd; Joh. 17:4, en Joh. 19:30. Zie van de betekenis van dit woord breder Hebr. 2:10 en Hebr. 5:9.

Joh 17.4 19.30 Heb 2.10 5.9
31) Doch Ik moet heden,

Dat is, Ik moet nog een kleinen tijd hier en daar wandelen om mijn ambt voorts te bedienen, en daarna zal Ik naar Jeruzalem gaan om van ulieden zelf daar gedood te worden.

32) niet,

Dat is nauwelijks, of zeer zelden.

33) Jeruzalem, Jeruzalem!

Zie hiervan de verklaring Matth. 23:37.

Mt 23.37

34) kiekens onder de vleugelen

Grieks broedsel, of nestkiekens.

35) uw huis wordt ulieden woest gelaten.

Dat is, de tempel en stad.

36) gekomen zijn,

Dat is kort daarna enigszins vervuld, zie Luk. 19:38, en zal volkomen volbracht worden ten uitersten dage.

Lu 19.38
Copyright information for DutKant