Mark 14:3
4) een vrouw, Namelijk Maria, de zuster van Lazarus. Zie Joh. 12:3. Joh 12.3 5) onvervalsten nardus, Grieks, pistike; dat is trouwe, of oprechte. Doch sommigen zetten het over vloeiende of drinkelijke, omdat het met den drank ook placht gemengd te worden. Anders, balsem van spicanardus. Zie Joh. 12:3. Joh 12.3Mark 14:8
9) hetgeen zij konde; Grieks, hetgeen zij had. 10) te zalven, Of, balsemen; gelijk men gewoon was de lichamen van achtbare lieden, met kostelijke zalf van specerijen gemaakt, te balsemen, eer zij begraven werden om die te bewaren voor verrotting. Zie Gen. 50:26. Ge 50.26John 7:39
71) was nog niet, Namelijk gegeven of gezonden in zulken overvloed, gelijk na Christus' opstanding en hemelvaart geschied is; Hand. 2:4,33. Ac 2.4,33John 12:3
3) onvervalsten, zeer Grieks Pistikes. Van dit woord, zie Mark. 14:3. Mr 14.3John 12:7
6) Laat af van haar; Of, laat haar geworden. 7) tegen den dag Dat is, tot ene voorbereiding mijner begrafenis. Zie hiervan de aantekeningen op Matth. 26:12. Mt 26.12
Copyright information for
DutKant