Mark 6
1) vaderland, Namelijk te Nazareth, hetwelk Zijn vaderland genoemd wordt, omdat Hij daar opgevoed was en met Zijne ouders lang gewoond had. Zie Matth. 13:54, en Luk. 4:16. Mt 13.54 Lu 4.16 2) ontzetten zich, Grieks, werden verslagen. 3) krachten Dat is, mirakelen of wondertekenen. Zie Matth. 7:22. Mt 7.22 4) door Zijn handen geschieden? Dat is, door Hem; een Hebreeuwse manier van spreken. 5) timmerman, Dewijl Jozef een timmerman was, Matth. 13:55, zo is het waarschijnlijk dat Christus hem in dit handwerk geholpen heeft, totdat Hij zijn leerambt heeft aangevangen; hetwelk ook een deel Zijner vernedering geweest is, Luk. 2:51. Mt 13.55 Lu 2.51 6) broeder van Jakobus Dat is, neef; zie de aantekeningen Matth. 13:55. Mt 13.55 7) kon aldaar geen kracht doen; Hoe dit te verstaan is, zie de aantekeningen Matth. 13:58. Mt 13.58 8) de twaalven, Namelijk die hij tot zijne apostelen had verkoren, Mark. 3:13. Mr 3.13 9) over de onreine geesten. Namelijk om dezelve te kunnen uitdrijven uit de bezetenen. 10) een staf, Namelijk om in het gaan op te steunen, maar geen die u zou bezwaren op den weg, gelijk Matth. 10:10 te zien is. Mt 10.10 11) geld in den gordel; Grieks, koper; omdat eertijds het geld van koper veel placht te wezen, en kan daardoor hier ook zelfs de minste voorraad van geld verstaan worden. 12) schoenzolen Grieks, sandalia; welke waren lichte schoenen, bestaande alleen uit zolen met banden, om aan de voeten vast te maken, welke in die hete landen zeer gebruikelijk waren; Hand. 12:8. Ac 12.8 13) aanbinden, Namelijk niet meer dan n paar om te reizen, want meer schoenen op den weg mede te nemen wordt hun ook verboden; Matth. 10:10. Mt 10.10 14) geen twee rokken gekleed zijn. Dat is, geen meer dan gij zult aanhebben, zonder nog een rok mede te dragen tot verandering. 15) het stof af, De reden hiervan zie Matth. 10:14. Mt 10.14 16) zalfden vele kranken met olie, Deze zalving, gelijk ook de oplegging der handen, aanraken en dergelijke wijzen van doen, die Christus en de apostelen hebben gebruikt in het genezen der ziekten, gaven de gezondheid niet, maar waren uiterlijke tekenen, dat deze wonderbare genezing door de goddelijke kracht van Christus en den dienst der apostelen geschiedde. Welke tekenen gebruikt zijn, zolang de gave der wonderbare genezing heeft geduurd. Zie Mark. 16:18; Jak. 5:14, en nadat deze gave heeft opgehouden, hebben deze tekenen, als nu nergens meer toe dienende, ook moeten ophouden. Mr 16.18 Jas 5.14 17) Herodes hoorde het Zie van dezen Herodes en van deze gehele geschiedenis Matth. 14:1, enz. Mt 14.1 18) want Zijn Naam was openbaar geworden, Namelijk de naam Jezus. 19) werken die krachten in Hem. Dat is, nu komt hij met meerder kracht dan tevoren, want Johannes had zelf gene wonderen gedaan; Joh. 10:41. Joh 10.41 20) der profeten. Dat is, der oude afgestorven profeten. 21) hield hem in waarde; Of, bewaarde hem. 22) hoorde hem gaarne. Namelijk in het eerst, want daarna opgemaakt zijnde door Herodias, zocht hij hem te doden, hoewel hij zulks liet uit vrees voor het volk, totdat deze gelegenheid voorkwam; Matth. 14:5. Mt 14.5 23) een welgelegen dag gekomen was, Dat is bekwame tijd, waar Herodias op toelegde, om tot haar voornemen te komen. 24) inkwam, en danste, Namelijk in de zaal, waar de maaltijd gehouden werd, want het was bij de ouden niet veel gebruikelijk dat de vrouwen met de mannen in grote maaltijden aanzaten. Zie Esth. 1:11. Es 1.11 25) afslaan. Grieks haar niet afzetten; dat is haar verzoek verwerpen. 26) scherprechter, Of, trawant, hellebardier, lijfwacht. 27) kwamen [weder] tot Jezus, Namelijk wederkomende van hunne reis, die zij, na de uitzending, twee en twee gedaan hadden door het Joodse land. 28) een woeste plaats Of, eenzame. Deze was bij Bethsada; Matth. 14:13; Luk. 9:10. Mt 14.13 Lu 9.10 29) hier alleen, Of, bezijden. 30) En Jezus, Zie van dit gehele wonder de aantekeningen Matth. 14:15, enz. Mt 14.15 31) als het nu laat op den dag geworden was, Grieks, als nu de ure veel was geworden. Want de Joden rekenden de uren van den opgang der zon, en eindigden die met den avond; Matth. 20:6. Mt 20.6 32) dorpen en vlekken, Grieks, velden; dit is, landhuizen of dorpen. 33) tweehonderd penningen brood, Grieks denarin. Zie de waarde hiervan Matth. 18:28. Mt 18.28 34) vernomen hadden, Grieks verstaan hadden, of twisten. 35) bij waardschappen, Grieks, waardschappen, waardschappen, of maaltijden, maaltijden; een Hebreeuwse wijze van spreken; dat is, in verscheidene gezelschappen, gelijk in grote maaltijden of bruiloften het volk aan verscheidene tafels placht verdeeld te worden. 36) zaten neder Grieks, vielen. 37) in gedeelten bij honderd te zamen, Grieks, hofbedden, hofbedden; dat is, onderscheiden, gelijk de kruidbedden in de hoven zijn, waaruit lichtelijk het getal kon afgerekend worden. 38) zegende en brak de broden, Namelijk met dankzegging. Zie Matth. 14:19; Joh. 6:11. Mt 14.19 Joh 6.11 39) tegen[over] Bethsaida, Want Joh. 6:17 staat dat zij naar Kapernam voeren, hetwelk tegenover Bethsada lag. Joh 6.17 40) hun afscheid gegeven had, Of, van haar zijn afscheid genomen had; gelijk Hand. 18:21. Ac 18.21 41) dat zij zich zeer pijnigden, Of, dat zij in nood waren in het roeien. 42) vierde wake des nachts, Welke was de laatste. Zie Matth. 14:25. Mt 14.25 43) spooksel was, Dat is, een geest, verschijnende in lichamelijke gedaante. 44) bovenmate zeer in zichzelven, Grieks, zeer overvloediglijk. 45) niet gelet op [het wonder] der broden; Grieks, niet verstaan van, of door de broden; dat is, zij waren niet verstandiger geworden door hetgeen met de vijf broden geschied was; namelijk om daardoor van Christus' goddelijke kracht en zorg voor hen verzekerd te zijn. Zie Mark. 8:17,20,21. Mr 8.17,20,21 46) verhard. Grieks, vereeld, of verward; hetwelk niet is te verstaan van zulke hardigheid of verstoktheid des harten, gelijk in de hardnekkige Joden tevoren aangewezen en bestraft is, Mark. 3:5, maar van hun onverstand en traagheid om geestelijke dingen wel te begrijpen en te geloven. Zie dergelijke Mark. 8:17, en Mark. 16:14; Luk. 24:25. Mr 3.5 8.17 16.14 Lu 24.25 47) terstond werden zij Hem kennende. Namelijk de lieden van dat land. 48) dorpen, Grieks, velden. 49) aanraken mochten; Van dit aanraken zie de reden in de aantekeningen Matth. 14:36. Mt 14.36
Copyright information for
DutKant