Matthew 16:18

16) petra

Dat is, steen of steenrots; namelijk op deze uwe belijkdenis, die gij van mij doet. Of, op mij dien gij beleden hebt. Want Christus is alleen het fondament zijner gemeente, 1 Cor. 3:11, hoewel ook Petrus en ook de andere apostelen ten aanzien van hunne leer, fondamenten der gemeente kunnen genaamd worden, gelijk te zien is Openb. 21:19.

1Co 3.11 Re 21.19

17) poorten der hel

Dat is, noch de listigheid noch het geweld des duivels en zijner instrumenten. Want eertijds waren de raadhuizen en sterkten der steden in de poorten: Gen. 22:17.

Ge 22.17

1 Corinthians 3:9

16) wij zijn

Namelijk die dienaars van Gods Woord zijn.

17) Gods medearbeiders:

Namelijk die onder God aan den bouw der gemeente medearbeiden als werktuigen, die God heeft geliefd daartoe te gebruiken, hoewel het voornaamste werk van Hem komt en de bekwaamheid dezer werktuigen ook zelfs van Hem komt; 2 Cor. 3:5,6.

2Co 3.5,6

18) Gods akkerwerk,

Dat is, gij als leden der gemeente Gods zijt degenen aan wie deze arbeid besteed wordt als aan een groot akkerwerk.

19) Gods gebouw

Een andere gelijkenis, genomen van een groot gesticht, waar een groot meester het beleid van heeft, en waar hij zijne dienaars bezig aan houdt, welke gelijkenis hij daarna breder uitlegt en toe‰igent.

2 Corinthians 13:10

30) strengheid gebruiken

Gr. strenglijk.

31) nederwerping.

Dat is, om iemand door deze straffende hand te verbreken, of neder te slaan, of van het lichaam der gemeente te scheuren; maar om hem daardoor weder op te richten, en met Christus en Zijne gemeente weder te verzoenen en enigen. Zie 1 Cor. 5:5.

1Co 5.5

Ephesians 4:12

29) de volmaking

Of, samenvoeging. Want daartoe zijn deze diensten in Gods kerk ingesteld, opdat de leden der gemeente meer en meer samengevoegd of volmaakt, dat is, tot een volmaakt lichaam onder Christus hun Hoofd, gesteld zouden worden.

30) tot het werk

Dat is, opdat het werk der bediening zijn volle leden zou hebben, bestaande in de predikatie van Gods woord, bediening der sacramenten, oefening der kerkelijke tucht, en regering der gemeente. Welke zaken door deze ingestelde diensten hare volle leden al de wereld door hebben verkregen, en in de gemeente zijn bevestigd, en blijven moeten tot de voleinding der wereld; Matth. 28:20, en 1 Cor. 11:26.

Mt 28.20 1Co 11.26

1 Timothy 1:4

11) te begeven tot

Of, te houden aan fabelen, acht hebben op fabelen. Hoewel ook de Grieken veel fabelen onder hunnen godsdienst mengden, en geslachtsrekeningen hunner goden; nochtans schijnt hier Paulus op enigen te zien, die uit het Jodendom kwamen, en die hunne Talmudische fabelen en oneindige geslachtsrekeningen bij Gods Woord voegden, gelijk zij ook de wet met het Evangelie zochten te vermengen; voor welke dingen Paulus hier Timotheus waarschuwt, gelijk hij die ook uirdrukkelijk Joodse fabelen noemt; Tit. 1:14.

Tit 1.14

12) stichting Gods,

Dat is, stichting die naar God is. Anderen lezen uitdeling Gods; gelijk 1 Cor. 4:1.

1Co 4.1

1 Timothy 3:15

33) in het huis Gods

Zo wordt de gemeente genoemd, omdat God met Zijn Geest en Woord daarin woont. Zie 1 Cor. 3:16; Hebr. 3:4,5,6.

1Co 3.16 Heb 3.4,5,6

34) een pilaar en

Zo wordt de gemeente Gods genoemd, omdat God in Zijne gemeente de waarheid bevestigt, en door haar aan anderen openlijk bekend maakt, gelijk de overheid haar plakkaten en wetten aan pilaren of andere vastigheden pleegt aan te slaan en hechten, om allen bekend te worden. En hier wordt volgens dien verklaard het ambt, de schuldige plicht der gemeente te zijn, deze waarheid te verbreiden en tegen alle dwalingen te bevestigen. Wanneer zij dit niet doet, valt zij lichtelijk in scheuringen en dolingen. Zie Mal. 2:5, enz.; gelijk Paulus ook de gemeente van Efeze, waar Timotheus toen was, gelijk blijkt 1 Tim. 1:3, hiertegen waarschuwt, Hand. 20:28, enz.; en Christus zelf Openb. 2:1, enz. Anderen voegen deze woorden bij het volgende vers, 1 Tim. 3:16.

Mal 2.5 1Ti 1.3 Ac 20.28 Re 2.1 1Ti 3.16

Hebrews 3:6

15) als de Zoon

Dat is, als de eigen Zoon en erfgenaam, want anders was ook Mozes een zoon Gods door het geloof.

16) huis wij zijn,

Dat is, gemeente, of huisgenoten; gelijk Hebr. 3:2.

Heb 3.2

17) de vrijmoedigheid

Dat is, het geloof of vertrouwen op Christus, waardoor wij een vrijmoedigen toegang hebben tot God, als tot onzen Vader. Zie hierna Hebr. 10:22, en Rom. 8:15, enz.

Heb 10.22 Ro 8.15

18) de roem der hoop

Dat is, waardoor wij van Gods gunst en toekomende heerlijkheid durven roemen; Rom. 5:2,3.

Ro 5.2,3
Copyright information for DutKant