Numbers 23
39) des morgens, Te weten, des anderen daags, na het feest der offerande. 40) des volks. Te weten, des volks Israls. 1) en ik zal heengaan; Te weten, om God te vragen, maar dit deed hij door onbehoorlijke wijze van doen, gelijk blijkt Num. 24:1. Nu 24.1 2) tegemoet komen; Hebreeuws, mij tegemoet ontmoeten. 3) hoogte. Anders, alleen. 4) hief hij zijn spreuk op, Door het woord opheffen wordt hier te kennen gegeven, dat Bileam zijn stem verheven en overluid gesproken heeft. 5) Syrie heeft mij Balak, Te weten, Mesopotami, hetwelk in Syri gelegen is, Deut. 23:4. Hebreeuws, Aram. De 23.4 6) Jakob, en kom, scheld Isral! Dat is, de nakomelingen van Jakob. Alzo straks Isral, dat is, de Isralieten. 7) alleen wonen, Te weten, van andere natin afgezonderd, zo in kerkelijke als politieke zaken. Vergelijk Micha 7:14, met de aantekeningen. Mic 7.14 8) stof van Jakobs tellen, Dat is, de kinderen of het zaad. Zie Gen. 13:16, en Gen. 28:14. Ge 13.16 28.14 9) het vierde deel van Isral? Anders, van een kwartier. Het schijnt dat Bileam gezien heeft op het leger der Isralieten, dat in vier kwartieren gedeeld was rondom den tabernakel; Num. 2. 10) Mijn ziel sterve den dood Dat is, laat mij sterven den dood der gerechtigen, maar Bileam is onder de vijanden Gods omgekomen; onder, Num. 31:8; Joz. 13:22. Zie ook 2 Cor. 11:15. Nu 31.8 Jos 13.22 2Co 11.15 11) oprechten, Of, dergenen die recht zijn. 12) het zijne! Te weten, van Isral. 13) gij hebt hen doorgaans gezegend! Hebreeuws, gij hebt hen gezegend zegenende. 14) vanwaar gij hem zult zien; Alsof hij zeide: Of gij misschien door de grote menigte verschrikt moogt worden en daarom hem niet durven vloeken. Anders, vanwaar gij hem zien zult [gij hebt alleenlijk zijn einde gezien, maar gij hebt hem niet ganselijk gezien] en vervloekt, enz. 15) [Hem] aldaar ontmoeten. Te weten, den HEERE, om raad te vragen. 16) Sta op, Balak, en hoor! Te weten, om het woord des HEEREN met eerbied aan te horen. Zie Richt. 3:20. Jud 3.20 17) bestendig maken? Hebreeuws, doen staan. 18) ontvangen Te weten, last van den HEERE. De zin is: God heeft mij bevolen Isral te zegenen, ik moet hem gehoorzaam zijn. 19) zegenen; Te weten, dit volk van Isral. 20) Hij zegent, Te weten, de HEERE. 21) Hij Dat is, God de HEERE is zo goedertieren over de Isralieten, dat Hij hun zonden als niet ziet, noch toerekent. 22) schouwt niet aan de ongerechtigheid Anders, Hij ziet geen afgoderij, enz. en geen moeite, enz.; dat is, de woeling, die de afgodendienaars bedrijven. 23) boosheid in Isral. Of, verkeerdheid; anders, moeite, arbeid. 24) geklank Te weten, der trompetten. Hij ziet op de zilveren trompetten, van welke zie boven, Num. 10:9; Joz. 6:16,20; Richt. 7:20; 2 Kron. 13:12. Nu 10.9 Jos 6.16,20 Jud 7.20 2Ch 13.12 25) des Konings Dat is, van God, de Koning der koningen. Dit kan men duiden op de predikatie des goddelijken woords. 26) hem. Te weten, bij Jakob, of bij Isral. 27) eenhoorn. De eenhoorn wordt in de Heilige Schrift geroemd vanwege zijn kracht, onder, Num. 24:8; Deut. 33:17; Job 39:12; Ps. 22:22, en Ps. 92:11. Dit beest is te dien tijde bekend geweest, maar wat het eigenlijk is weet men nu niet. Nu 24.8 De 33.17 Job 39.9 Ps 22.21 92.10 28) er is geen toverij tegen Jakob Dat is, de toverij vermag niet tegen de Isralieten. Anders, in Jakob, enz. 29) Te dezer tijd Hij wil zeggen: Men zal niet alleen in toekomende tijden vertellen de wonderwerken, die God onder dit volk gedaan heeft, maar ook nu. 30) wat God gewrocht heeft. Anders, wat is het, dat God gedaan heeft? 31) Gij zult het ganselijk noch vloeken, Hebreeuws, vloekende niet vloeken, en zegenende niet zegenen. 32) het mij van daar vervloekt. Te weten, het volk van Isral. 33) Peor, De naam van een berg, bij de Grieken Phogor genoemd, op welken de Moabieten hun afgod, genoemd Bal-Peor, plachten offerande te doen; onder, Num. 25:3,5,18; aldaar hadden zij een tempel, geheten Beth-Peor, is toegevallen, Joz. 13:15,20. Nu 25.3,5,18 Jos 13.15,20
Copyright information for
DutKant