Proverbs 13:15

32) weg

Dat is, het doen, of de wijze van doen, of manier van handeling. Zie boven Spreuk. 6:6.

Pr 6.6

33) streng.

Dat is, onaangenaam, ruw, straf en onvriendelijk, zulks dat niemand met hem wil te doen hebben.

Proverbs 14:12

28) weg,

Dat is, een manier van doen of van leven. Zie boven Spreuk. 6:6; alzo in het volgende lid van Spreuk. 14:12.

Pr 6.6 14.12

29) iemand

Hebreeuws, voor het aangezicht des mans; dat is, in zijn ogen en oordeel; alzo onder Spreuk. 16:25. Vergelijk Pred. 2:26, en Pred. 7:26.

Pr 16.25 Ec 2.26 7.26

30) het laatste

Of, het achterste, het einde. Zie van het Hebreeuwse woord Ps. 37:37.

Ps 37.37

31) wegen

Dat is, wijzen van doen, die ter dood leiden, of den dood en het verderf veroorzaken; vergelijk Jer. 21:8.

Jer 21.8

Proverbs 16:2

4) wegen

Dat is, zijn leven, zijn doen en laten; zie Gen. 6:12.

Ge 6.12

5) in zijn ogen;

Dat is, in zijn eigen oordeel en goeddunken. Zie Job 18:3.

Job 18.3

6) weegt

Dat is, onderzoekt, doorgrondt, beproeft en bevindt. Alzo onder Spreuk. 21:2, en Spreuk. 24:12.

Pr 21.2 24.12

7) geesten.

Dat is, gedachten, genegenheden, bewegingen en het voornemen. Zie 2 Kon. 19:7.

2Ki 19.7

Proverbs 21:2

3) Alle weg

Zie de verklaring van Spreuk. 21:2 boven Spreuk. 16:2.

Pr 21.2 16.2

4) harten.

Of, geesten; gelijk boven Spreuk. 16:2. Overzulks betekent hier het woord harten zoveel als daar het woord geesten; te weten gedachten; genegenheden, bewegingen en voornemen; alzo Ps. 7:10, en Ps. 26:2.

Pr 16.2 Ps 7.9 26.2

Proverbs 30:19-20

51) weg eens

Dat is, de manier van doen. Zie boven Spreuk. 6:6.

Pr 6.6

52) arends

Deze manier van doen is wonderbaar, omdat hij tezamen zeer snellijk en hoog opvliegt. Anders, omdat hij met zijn vliegen de lucht scheurende en doorsnijdende, nochtans daarin geen spoor of litteken nalaat.

53) weg ener slang

Die wonderlijk is, omdat zij zonder voeten haastiglijk kruipt en klimt op gladde rotsen. Anders, omdat zij op de rotsen, waarop zij kruipt, geen groeve maakt en geen slijm achter zich laat, gelijk de waterslangen; noch pluimen, gelijk de vogels, noch mist, gelijk meest alle andere gedierten.

54) de weg van een schip

Die wonderlijk is, omdat een schip in het midden der zee, nu in een diepen afgrond nederdaalt en daarna weder opklimt, zonder om te vallen en te verzinken. Anders, omdat het wel in een stil water een streek achter zich nalaat, maar die haastiglijk verdwijnt, en ook zo niet kan bespeurd worden in het hart van de zee, uit oorzaak der grote baren en golven, die de schepen op- en nederdrijven.

55) in het hart

Dat is, in het midden der zee. Zie boven Spreuk. 23:34.

Pr 23.34

56) weg eens mans

Die wonderbaar is, zowel om de zeldzame verbinding zijns harten met de maagd, alsook om de wonderlijke middelen, die hij gebruikt om haar te genieten.

57) Alzo

Dat is, zo wonderbaar of verborgen als de vier voorverhaalde dingen, te weten om de grote boosheid en behendigheid, die zij weet te gebruiken, zowel in het plegen van hare onkuisheid als in het verontschuldigen en bedekken derzelve.

58) zij eet

Zij geniet de onkuise bijslaping. Vergelijk boven Spreuk. 9:17, en Spreuk. 20:17.

Pr 9.17 20.17

59) wist haar mond,

Dat is, zij houdt zich van geen kwaad te weten, alsof zij ene van de allereerbaarste was.

Copyright information for DutKant