Proverbs 30:30

81) oude leeuw

Het woord in het oorspronkelijke betekent eigenlijk een leeuw, die bij den groten ouderdom ook grote moedigheid heeft. Vergelijk boven Spreuk. 5:11.

Pr 5.11

82) geweldig

Dat is, de geweldigste der gedierten. Alzo Joz. 14:15, groot onder de Enakim; dat is, de grootste der Enakim. Idem, Hoogl. 1:8, schone onder de vrouwen; dat is, de schoonste der vrouwen.

Jos 14.15 So 1.8

83) voor niemand

Hebreeuws, van aller, of van al de aangezichten; dat is, voor niemand zal wederkeren, te weten noch voor mensen, noch voor beesten, die hem tegenkomen.

Song of Solomon 1:5

21) Ik ben zwart,

Versta hier bij de zwartheid de uiterlijke mismaaktheid van den staat der kerk, die veroorzaakt wordt door de tirannen en vervolgingen; idem, vanwege de ketterijen, scheuringen en ergernissen, die haar overkomen. Zie Ps. 119:83; Klaagl. 4:8, en Klaagl. 5:10.

Ps 119.83 La 4.8 5.10

22) liefelijk

De gemeente van Christus is lieflijk, overmits zij gezuiverd is door het bloed en den geest van Christus, 1 Cor. 6:11; alzo dat zij te dien aanzien blinkt en schoon is als de duiven, Ps. 68:14. Zie ook Ps. 45:14,15, enz.

1Co 6.11 Ps 68.13 45.13,14

23) gij dochteren

Dat is, gij gelovige kinderen Gods. Jeruzalem, die daarboven is, is onze aller moeder, Gal. 4:26. Alzo worden ook de gewone kerken en Christenen hier dochters van Jeruzalem genoemd en maagden, 2 Cor. 11:2; Openb. 14:4. En Ps. 45:13,14, wordt de kerk genoemd de dochter van den Koning. Dusdanigen worden hier getroost en gesterkt tegen de ergernissen des kruises en de zwakheden, die het kruis in deze wereld vergezelschappen.

Ga 4.26 2Co 11.2 Re 14.4 Ps 45.12,13

24) gelijk de tenten

Versta hier bij de tenten Kedars de nakomelingen van Kedar, den tweeden zoon van Isma‰l, Gen. 25:13, die in tenten woonden, geen vaste woonplaats hebbende, maar zij zwermden om door Arabi‰ van de ene plaats tot de andere. Zie de aantekening Ps. 120:5,6. De kinderen Gods zijn ook naar de wereld en den uiterlijken schijn niet schoon of sierlijk, zij hebben hier ook geen blijvende plaats, maar zij verwachten het hemelse Jeruzalem.

Ge 25.13 Ps 120.5,6

25) gelijk de gordijnen

Alsof zij zeide: Ik ben wel als de tenten Kedars, maar ook zo schoon als de gordijnen van Salomo; [van welker schoonheid, zie Josefus in Antiq,lib. 8,cap. 2]; want de kinderen Gods zijn inwendig versierd met de gaven van den Heiligen Geest, gelijk zijn godzaligheid, liefde Gods en des naasten. Anders: gelijk de paviljoenen van Salomo, die van buiten [vanwege den regen, wind en der zonne brand] niet zeer schoon waren, maar van binnen waren zij treffelijk en schoon.

Song of Solomon 1:15-16

54) gij zijt schoon,

De schoonheid, die de kerk Gods heeft, komt uit genade, verworven door het bloed van Jezus Christus en zijne gerechtigheid. Zie onder, Hoogl. 4:1.

So 4.1

55) gij zijt schoon;

De verdubbeling der woorden dient om de kerk des te meer tegen de vervolgingen harer vijanden te versterken.

56) duiven[ogen].

Dat is, eenvoudig en kuis. Zie onder, Hoogl. 4:1. Hiermede wordt te kennen gegeven de geestelijke zuiverheid, eenvoudigheid en kuisheid der gemeente van Jezus Christus, wier ogen alleen op Hem zien en in Hem alleen de zaligheid en het eeuwige leven zoeken. Zie Ps. 123:1,2; Matth. 10:16. Doch enigen verstaan hier bij de ogen de leraars en opzieners der kerk en wegwijzers der onwetenden, die de scherpste ogen in de gemeente moeten hebben. Zie ook Num. 10:31; Job 29:15; Ps. 33:8; Hoogl. 4:1.

So 4.1 Ps 123.1,2 Mt 10.16 Nu 10.31 Job 29.15 Ps 33.8 So 4.1
57) gij zijt schoon,

Christus is schoon van nature, want Hij is het Lam zonder vlek, Exod. 12. Maar de Bruid is schoon uit genade, door de verdiensten van Christus, Joh. 1:16.

Joh 1.16

58) ja, liefelijk;

Dat is, niet stuurs, noch trots. Hij nodigt ons zeer vriendelijk, zeggende: Komt tot mij, die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikken; Matth. 11:28.

Mt 11.28

59) ook groent

Dat is, er worden dagelijks vele geestelijke kinderen in uwe gemeente geboren, uit het onsterflijke zaad van uw Woord; 1 Petr. 1:23. Hierom wordt de kerk genoemd de moeder aller gelovigen; Gal. 4:26.

1Pe 1.23 Ga 4.26

Ezekiel 16:3-4

3) handelingen

Velen verstaan hierdoor al het bedrijf van het gehele Isra‰lietische volk, in het stukk van den godsdienst; waaronder ook te begrijpen zijn de werken rakende den wandel des levens. Anderen vertalen dit woord afkomsten, of geslachten, oorsrongen, woningen, of verkeringen.

4) geboorten

Dat is, de beginselen en de oorsprongen van uw voorgemelde handelingen zijn niet uit Abraham en Sara, van wie gij u beroemt afkomstig te wezen, maar uit de afgodische en goddeloze heidenen, welker doen gij nagevolgd hebt, ontaardende van het geloof en de werken van uwen vader Abraham; vergelijk Joh. 8:39; Rom. 2:28; en Rom. 9:7,8. Sommigen menen dat het Hebreeuwse woord hier in het getal van velen gesteld wordt, om aan te wijzen dat de Isra‰lieten altijd verscheidene afgodische godsdiensten nagevolgd hebben, met ‚‚n niet tevreden zijnde.

Joh 8.39 Ro 2.28 9.7,8

5) een Amoriet en uw moeder

Zie van de afkomst van dit volk, Gen. 10:16, en van derzelver boosheid, Gen. 15:16.

Ge 10.16 15.16

6) Hethietische.

Van der Hethieten afkomst, zie Gen. 10:15, en van hunne boosheid, Gen. 27:46.

Ge 10.15 27.46
7) ten dage,

Dat is, ten tijde als Ik Abram, die een afgodendienaar was, Joz. 24:2, toen gij in zijne lenden waart, riep uit Ur in Chaldea om in het land Kana„n te komen, bracht zijn zaad in Egypte, en leidde het door de woestijn in het beloofde land. Vergelijk Hos. 2:2.

Jos 24.2 Ho 2.3

8) werd uw navel

De ellende van het volk Isra‰ls wordt hier beschreven door ene gelijkenis, genomen van een nieuwgeboren kind, dat uit zijner moeder lichaam voortgekomen zijnde van niemand gadegeslagen wordt.

9) niet afgesneden;

Dit betekent dat geen bloot schepsel dit volk van zijn aangeboren ellende, zonde en dood verloste of verlossen kon, om het tot de eeuwige zaligheid te brengen.

10) toen Ik [u] aanschouwde;

Hebreeuws, met mijn aanschouwen; dat is, zo haast als Ik u aanschouwde. Alzo vertalen ook enigen de woorden bij, of met mijnen voet; Gen. 30:30. Dat is, zo haast als Ik inkwam. Anders: tot mijn aanschouwen; dat is, tot een welgevallen van mijn aanschouwen, zulks dat gij mijn gezicht zoudt aangenaam geweest zijn. Anders: tot verzachting; te weten waardoor de huid van het nieuwgeboren kind zacht, zuiver, net als glad wordt gemaakt, als dezelve na de afwassing met enige stoffen daartoe gebruikelijk, bestreken is geweest.

Ge 30.30

11) geenszins met zout gewreven,

Hebreeuws, gezouten wordende, gezouten worden. Het zout werd in voortijden ook gebruikt tot verstijving van de huid en versterking der inwendige delen. Dit alles geeft te verstaan dat God in de Isra‰lieten, als Hij hen voor zijn volk aannam, niets anders gevonden heeft dan ellende, vuilnis en zwakheid, en vervolgens hen verkoren heeft niet uit aanzien van hunne waarde, maar door zijne genade in den beloofden Middelaar.

Luke 1:28

33) begenadigde;

Dat is, die bij den Heere genade gevonden hebt, gelijk daarna de engel verklaart, Luk. 1:30.

Lu 1.30

34) gezegend onder de vrouwen.

Namelijk omdat gij de eer en den zegen van God uit genade zult hebben, dat gij de moeder zult zijn, die den Messias ter wereld zal brengen. Zie Luk. 1:42,43.

Lu 1.42,43

Luke 1:42

Ephesians 5:26-27

35) heiligen zou,

Dat is, afzonderen zou van alle wereldse mensen, en zich alleen toe‰igenen. Waarmede de apostel te kennen geeft, dat ook de mannen hunne vrouwen heilig tot zich moeten nemen, en van alle wereldse wulpsheden en schandvlekken vrijhouden.

36) met het bad

Dat is, door Zijn bloed en Geest, waarvan het bad des waters in den doop een teken en zegel is, en meteen een middel, waardoor de Geest Gods deze reiniging meer en meer versterkt. Zie Matth. 3:11; 2 Cor. 3:3; 1 Petr. 3:21.

Mt 3.11 2Co 3.3 1Pe 3.21

37) door het Woord;

Grieks, in het woord.

38) Opdat Hij haar

Hierdoor wordt het einde van de reiniging door het bloed en den Geest van Christus verstaan; waarvan het beginsel in de gelovigen ook in dit leven wordt teweeg gebracht, en de uiterste volbrenging hiernamaals, wanneer de gemeente van Christus van haren bruidegom Christus tot deze geestelijke bruiloft ten volle zal bereid zijn. Zie Hoogl. 2:14, en Hoogl. 4:7; Openb. 19:7.

So 2.14 4.7 Re 19.7
Copyright information for DutKant