‏ Proverbs 5

1) wijsheid,

Van het onderscheid dezer twee woorden wijsheid en verstand, zie boven Spreuk. 1:2.

Pr 1.2

1) verstand;

Van het onderscheid dezer twee woorden wijsheid en verstand, zie boven Spreuk. 1:2.

Pr 1.2
2) bedachtzaamheid

Hebreeuws, bedachtzaamheden, zie boven Spreuk. 1:4.

Pr 1.4

3) lippen

Te weten, waarmede gij de wetenschap, die gij uit mijne lering krijgt, anderen moogt mededelen. Vergelijk Mal. 2:7.

Mal 2.7
4) Want

Hier wordt reden gegeven, waarom de voorgaande vermaning bij de mensen behoort plaats te hebben.

5) lippen

Dat is, woorden. Zie Job 2:10. Dezelfde betekenis heeft het woord gehemelte, dat volgt. Alzo Job 31:30.

Job 2.10 31.30

6) der vreemde

Zie boven Spreuk. 2:16.

Pr 2.16

7) druipen

Dat is, brengen zoete en lieflijke woorden zonder ophouden voort, waardoor de jonge mannen tot hare liefde aangelokt worden. Zie van deze manier van spreken Deut. 32:2, en de aantekening.

De 32.2

8) haar gehemelte

Dat hare redenen gelijden in het hart door haar lieflijke vleiiing, gelijk de olie in de maag door hare gladheid. Vergelijk onder Spreuk. 26:28.

Pr 26.28
9) het laatste

Of, haar einde, of uitgang. De zin is dat de uitkomst van al de lieflijkheid en zoetigheid der vreemde vrouw en dergenen, die haar aanhangen, anders niet is dan gelijk in den tekst volgt. Alzo wordt het oorspronkelijke woord voor een ongelukkig einde genomen, Deut. 32:20, onder Spreuk. 14:13, en Spreuk. 23:32; Amos 8:10.

De 32.20 Pr 14.13 23.32 Am 8.10

10) een tweesnijdend

Hebreeuws, een zwaard der monden; dat is, dat twee monden heeft. Versta, een zwaard, dat aan beide zijden snijdt. Alzo Ps. 149:6; Hebr. 4:12.

Ps 149.6 Heb 4.12
11) den dood,

Hierbij wordt niet alleen de tijdelijke dood en het zichtbare graf verstaan, maar ook de eeuwige dood en de hel.

12) houden

Dat is, strekken daarheen, dat zij dezelve niet ontgaan zullen.

13) hel

Zie van de betekenissen van het woord Gen. 37:35.

Ge 37.35
14) Opdat

Dat is, opdat gij niet komt bij uzelven te overwegen of men met haar zou kunnen verkeren en evenwel den weg des levens behouden; zo weet dat hare gangen en manieren van doen zo ongestadig, veranderlijk en dwalende zijn in het aanleggen van alle listigheid om u te verleiden, dat gij het niet zult kunnen bemerken, en zult dienvolgens van haar in het net des verderfs gevangen worden.

15) pad

Dat is, dat tot het ware leven leidt. Zie boven Spreuk. 2:19.

Pr 2.19

16) gangen

Hebreeuws, sporen; dat is, hare woorden en werken.

17) ongestadig,

Of, bewegen zich heen en weder, zijn weifelende; dat is dwalende, onzeker, met alle winden gedreven, nu tot deze dan tot die hangende, en dat om de mensen te verleiden.

18) [dat]

Of, [dat] gij het niet gewaar wordt, of bevindt, te weten dat hare gangen van het pad des levens afdwalen en den mens naar den dood leiden.

19) merkt.

Het Hebreeuwse woord is alzo dikwijls genomen. Zie Job 5:24.

Job 5.24
20) Maakt uw weg

Dat is, heb gene gemeenschap met haar en wacht u van omtrent haar te komen.

21) anderen

Te weten, de overspelers en haar man.

22) eer

Dat is, uw jeugd, sterkte, middelen, goeden naam en zielewelvaart. Versta hieronder ook de kinderen, die een hoereerder van de hoer krijgt; want die blijven meest in het huis der echtbreekster.

23) geeft,

Te weten, als een roof en prooi, om die kwijt te worden.

24) jaren

Te weten, uw jonge jaren en den besten tijd van uw leven.

25) wrede;

Versta het hoerengezelschap en den man der hoer, die u wredelijk vervolgen en de overheid overgeven zal. Vergelijk onder Spreuk. 6:34,35.

Pr 6.34,35
26) vreemden

Versta, niet alleen de overspeleres en haar man, maar ook alle hoerenwaarden, koppelaars, koppelaressen en overspelige gedrochten, die enige profijt van de onkuisheid trekken.

27) van uw vermogen,

Dat is, van uw tijdelijke middelen; alzo Hos. 7:9.

Ho 7.9

28) al uw smartelijke

Dat is, dat gij door uwen arbeid [met smart en moeite verenigd] gewonnen hebt. Vergelijk onder Spreuk. 14:23; Jes. 58:3.

Pr 14.23 Isa 58.3

29) onbekenden;

Of, uitlandsen; alzo onder Spreuk. 5:20.

Pr 5.20
30) brult,

Of, schreeuwt. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk het getier en gebrul, dat de beesten en bijzonderlijk de leeuwen maken, als zij in enigen nood zijn, hoewel zij niet verzinnen vanwaar die komt. Vergelijk Ps. 32:3; Jes. 5:29,30; Ezech. 24:23.

Ps 32.3 Isa 5.29,30 Eze 24.23
31) Ik ben

Hebreeuws, ik ben na, of omtrent een weinig in alle kwaad geweest.

32) kwaad

Te weten, het kwaad der straf; zie Gen. 19:19; of versta ook daarbij het kwaad der schuld, waarvan zie Job 20:12.

Ge 19.19 Job 20.12

33) in het midden

Dat is, in het openbaar voor de gemeente Gods en de ganse wereld.

34) Drink

Dit is een figuurlijke beschrijving tot Spreuk. 5:19 ingesloten, vertonende den schuldigen plicht, het welvaren en de gerustheid des gemoeds dergenen, die in den heiligen echtenstaat naar Gods ordinantie kuischelijk leven. De zin is, dat een ieder zich met zijn eigen wettelijk gezelschap alleen in alle eerbaarheid vermaken moet; gelijk volgt Spreuk. 5:18,19. Anderen hebben dit verstaan van het wettelijk bezit en gebruik der tijdelijke goederen en van de weldadigheid, die wij daarmede bewijzen moeten.

Pr 5.19,18,19

35) vloeden

Of, stromen.

36) fonteinen

Versta, uwe kinderen, die uit u als uit ene fontein voortkomen; vergelijk Jes. 51:1. De zin is dat een ieder de zijnen eerlijk zou opkweken, opdat zij niet alleen het huisgezin sieraad en dienst zouden toebrengen, maar ook andere mensen, naar hunne gelegenheid, vriendschap en deugd doen.

Isa 51.1

37) waterbeken

Zie Ps. 1:3.

Ps 1.3
38) Laat ze

Te weten, mits dat zij alleen u voor hunnen vader kennen en gij hen voor uwe kinderen; hetwelk niet kan geschieden onder de kinderen, die uit ene overspeleres geboren worden.

39) Uw springader

Dat is, uw wettelijke huisvrouw, uit welke u de kinderen, omdat zij van het hert [zoals enigen schrijven] zeer innig bemind wordt.

40) zeer liefelijke

Hebreeuws, hinde der liefde. Van deze wordt hier gewag gemaakt, omdat zij van het hert [zoals enigen schrijven] zeer innig bemind wordt.

41) aangenaam

Hebreeuws, ree der aangenaamheid.

42) dronken maken;

Of, bevochtigen, drenken, laven; dat is, met vreugde en wellust vervullen. Vergelijk onder Spreuk. 7:18.

Pr 7.18

43) dool

Dat is, vermaak u met haar gelijk iemand zich pleegt te vermaken in hetgeen geoorloofd is, en daarin zich zo te vergeten dat hij naar het ongeoorloofde niet eens omziet.

44) in een vreemde

Dat is, in de liefde ener vreemde.

45) onbekende

Of, uitlandse.

46) eens iegelijks

Of, van een man.

47) weegt

Hebreeuws, weegt al zijne sporen; dat is, Hij beproeft als met een paslood, een iegelijks wegen, of zij recht of slim zijn; wetende volkomenlijk al het doen en laten der mensen.

48) omdat

Dat is, omdat hij geen onderricht of tuchtiging heeft willen horen, of, als hij ze hoorde, heeft willen aannemen.

49) grootheid

Of, vermenigvuldigheid; dat is, grote of menigvuldige dwaasheid.

50) verdwalen.

Te weten, van den weg des levens en alzo ter verdoemenis lopen.

Copyright information for DutKant