Psalms 10:8-10

21) hoeven,

Of, dorpen, vlekken.

22) verbergen

Dat is, hij loert in het verborgene op hem.

23) duikt

Om niet gezien te worden, en als met een onvoorzienen sprong hem op het lijf te vallen. Verg. Ps. 17:11.

Ps 17.11

24) en de arme

Of, opdat de arme hoop moge vallen, enz. Anders, en hij overvalt den armen hoop met zijn sterke [leden]; voor armen hoop is in het Hebr. armen, in het getal van velen, gevoegd bij het woord, valt, in het getal van een.

Ezekiel 19:3

8) een van haar welpen op;

Namelijk Joahaz, die in de plaats van zijn vader koning werd; 2 Kon. 23:30.

2Ki 23.30

9) roof te roven,

Joahaz wordt hier beschuldigd van roofgierigheid en overlast, bedreven tegen de bijgelegen volken, als de Egyptenaren, daarna van tirannie, geweld en bloedstorting, ook tegen zijne onderzaten bedreven; vergelijk onder Ezech. 19:6.

Eze 19.6

10) hij at mensen op.

Vergelijk Deut. 7:16, en Deut. 31:17; Ps. 14:4, en Ps. 27:2.

De 7.16 31.17 Ps 14.4 27.2

Ezekiel 19:6

18) onder de leeuwen,

Versta koningen, of volken, wier wreedheid, gruwzaamheid en moorddadigheid hij navolgde; zie boven Ezech. 19:2.

Eze 19.2

19) roof te roven,

Vergelijk boven Ezech. 19:3.

Eze 19.3
Copyright information for DutKant