Psalms 107:14

19) uit de duisternis

Dat is, uit de benauwdheid en bangheid.

Jeremiah 2:20

45) Als Ik

Of, omdat Ik, enz.

46) van ouds

Of, in voortijden; alzo wordt het Hebreeuwse woord olam [dat anders eeuwigheid, idem, een langen toekomstigen tijd, ook den tijd van des mensen leven betekent] ook dikwijls genomen voor langverleden tijden, zaken vanouds, enz. zie Gen. 6:4; Deut. 32:7; Jes. 57:11, en onder Jer. 6:16, en Jer. 18:15, en Jer. 28:8; Ezech. 26:20, enz.

Ge 6.4 De 32.7 Isa 57.11 Jer 6.16 18.15 28.8 Eze 26.20

47) juk verbroken,

Versta, de dienstbaarheid en slavernij in Egypte.

48) verscheurd

Of, afgetrokken, afgerukt.

49) dienen;

Te weten de afgoden. Anders: ik zal niet overtreden; vergelijk de beloften, die zij God gedaan hebben Exod. 19:8, en Exod. 24:3; Jos. 24:16, enz.; maar [wil de Heere zeggen] gij hebt geen woord gehouden; want enz.

Ex 19.8 24.3 Jos 24.16

50) loopt

Vergelijk deze betekenis van het Hebreeuwse woord met Jes. 51:14, en Jes. 63:1, en onder Jer. 48:12. Anders: ligt gij, of strekt gij u neder, wentelt gij u.

Isa 51.14 63.1 Jer 48.12

51) hoererende.

Vergelijk onder Jer. 2:23. Dat is, afgoderij bedrijvende. Zie Lev. 17:7, en Deut. 12:2,3, of gij hoert.

Jer 2.23 Le 17.7 De 12.2,3

Jeremiah 27:2-3

2) jukken,

Alzo wordt het Hebreeuwse woord ook genomen onder Jer. 28:10,12,13. Anders betekent het ook disselen, of zelen, waarmede men aan het juk of den dissel gebonden wordt. Zie Lev. 26:13, met de aantekening.

Jer 28.10,12,13 Le 26.13

3) die aan uw hals;

Dat is, een van dien, [zie Richt. 12:7, en boven Jer. 26:23], en draag dat, om het volk levendig af te beelden de toekomstige dienstbaarheid onder den koning van Babel; [zie onder Jer. 27:8,12, en Jer. 28:14], en doe met de andere gelijk volgt.

Jud 12.7 Jer 26.23 27.8,12 28.14
4) boden,

Of, gezanten.

5) komen.

Of, zullen komen, zijn gekomen, om verbond met hem te maken tegen de Babyloni‰rs, of hem in zijn rebellie te stijven. Zie 2 Kron. 36:13.

2Ch 36.13

Jeremiah 27:5-6

7) en Ik geef ze

Of, daarom geef Ik die, of heb ze gegeven, enz.; te weten de aarde.

8) recht is in Mijn ogen.

Dat is, wien het mij, belieft, of beliefde.

9) Nebukadnezar,

In het voorgaande dikwijls genoemd Nebukadrezar.

10) knecht;

Zie boven Jer. 25:9.

Jer 25.9

11) gedierte des velds

Manier van spreken, betekenende een volstrekte en volkomen heerschappij. Vergelijk onder Jer. 28:14; Dan. 2:38.

Jer 28.14 Da 2.38

2 Corinthians 10:5

15) de overleggingen ter

Namelijk die de natuurlijke rede des mensen voortbrengt, om het Evangelie zijn aanzien te benemen.

16) nederwerpen, en alle

Dat is, Christus en Zijn woord onderwerpen. Want de rede des mensen moet geen richter zijn over het Evangelie, maar zich daaronder buigen en gevangen geven; gelijk de volgende woorden ook verklaren.

17) hoogte, die zich

Namelijk van aanzienlijke wijsheid of kloekheid.

18) Christus;

Dat is, des Evangelies van Christus, hetwelk dengenen, die verloren gaan, wel dwaasheid is, maar dengenen, die behouden worden, is het de macht Gods, 1 Cor. 1:18.

1Co 1.18
Copyright information for DutKant