Psalms 109:17
31) Dewijl hij den Dat is, dewijl hij lust gehad heeft anderen te vloeken, en door zijne goddeloosheid zichzelven den vloek op den hals gehaald heeft. 32) tot den zegen, Dat is, anderen den zegen toe te wensen en godzaliglijk te leven om gezegend te worden. Verg. met deze plaats Spreuk. 8:36. Pr 8.36 33) die verre van hem. Te weten, de zegen.Proverbs 1:18
42) loeren Te weten, zij, van welken gesproken is boven Spreuk. 15:16. De zin is dat zij hun eigen leven in het verderf brengen, mits te staan naar het leven van een ander. Vergelijk onder, Spreuk. 8:36, en de aantekening. Pr 15.16 8.36 43) versteken Zie boven Spreuk. 1:11. Pr 1.11Proverbs 15:32
66) die versmaadt Vergelijk boven Spreuk. 8:36. Pr 8.36 67) verstand. Hebreeuws, een hart; dat is verstand en wijsheid. Zie Job 9:4. Job 9.4
Copyright information for
DutKant