‏ Psalms 119

1) oprechten

Hebr. de oprechten van weg; dat is, wier weg oprecht is, dat is, die een oprecht leven voeren.

2) getuigenissen

Door de getuigenissen des Heeren moet men hier verstaan zijn wetten, die Hij zijn volk gegeven heeft tot een getuigenis zijner gunst en zijns verbonds, hetwelk Hij met hen opgericht had.

3) geen onrecht

Dat is, geen verkeerde, onrechtvaardige werken doen.

4) zijne

Dat is, in de wegen, die Hij hun bevolen en voorgeschreven heeft. Zie de aantekening bij 1 Kon. 11:33.

1Ki 11.33
5) dat men

Dat een ieder zich bevlijtige zijn leven naar Uw bevelen aan te stellen.

6) mijne wegen

Dat is, mijne gedachten, genegenheden, beraadslagingen en de uitwendige daden gericht, of vastgemaakt.

7) niet beschaamd

Te weten, staande, of verschijnende voor Uw aanschijn, o Heere.

8) de rechten

Dat is, de rechten, die ons de gerechtigheid, die U behaaglijk is, aanwijzen.

9) verlaat: Dat is, ontrek mij Uwe hand niet zo ver, dat ik Uwe geboden

verwerpen zou. God laat de zijnen somswijlen struikelen, opdat zij hunne zwakheid te beter zouden leren kennen.

10) Waarmede zal

Dat is, bij welk middel.

11) de jongeling

Dat is, zijnen weg alzo aanstellen, dat hij recht en zuiver is. Hij spreekt uitdrukkelijk van een jongeling, [hoewel dit alle mensen aangaat] omdat de jonge lieden meest geneigd zijn zich te laten afleiden van den rechten weg, door de kwade bewegingen des vleses.

12) Als

Of, indien hij zich houdt naar Uw woord. Hebr. houdende [dat] naar Uw woord.

13) gezegend

Dat is, geprezen.

14) uws monds

Dat is, die Gij met Uwen mond uitgesproken hebt.

15) de weg

Dat is, vanwege den weg, dien mij Uwe getuigenissen of geboden aanwijzen.

16) allen rijkdom: Dat is, meer dan of ik al het goed, have, of rijkdom der

wereld bezat.

17) uwe bevelen

Anders: van Uwe bevelen spreken,

18) uwe paden

Te weten, die Gij in Uwe wet uw volk hebt voorgeschreven.

19) uw woord

Of, Uwe woorden:

20) uwen knecht

Dat is, bij mij, die uw knecht ben.

21) mijne ogen

Niet zozeer de vleselijke ogen als de ogen des verstands, aldus bekennende zijn aangeboren blindheid en verdorvenheid. Zie; 1 Cor. 2:14.

1Co 2.14
22) Ik ben

Alsof hij zeide: Ik ben als een arme pelgrim en wandelaar, niet wetende noch kennende den weg, dien ik moet ingaan; daarom bid ik U, o Heere, dat Gij mij wilt leren en leiden door Uwe wetten. Zie; Ps. 39:13.

Ps 39.12
23) afdwalen

Te weten, moedwilliglijk.

24) Wentel

Hebr. rol af van op mij.

25) tegen

Zich tezamen beraadslagende hoe zij mij ten verderve brengen mochten.

26) uw knecht

Dat is, ik, die Uw knecht ben.

27) betracht

Dat is, overlegd, bedacht, gepractiseerd. Zie boven Ps. 119:15, en Ps. 1:2, en dit is te merken op dit woord van dezen ganse Psalm door.

Ps 119.15 1.2
28) Mijne ziel

Dat is, ik ben schier dood en in het stof der aarde begraven. Hiermede geeft de profeet te kennen een zeer zwaar en zorgelijk lijden. Zie Ps. 44:26.

Ps 44.25

29) maak mij

Of, behoud mij in het leven naar Uw woord; dat is, naar uwe belofte.

30) Ik heb

Ik heb U, o Heere, mijne handelingen en gelegenheden geopenbaard, en mijne zaken U ten enenmaal bevolen, biddende dat Gij die altemaal wilt richten en bestieren naar Uw heiligen en goeden wil, en tot mijne zaligheid.

31) richt mij

Of, bevestig mij, gelijk Ps. 119:38, en Ps. 119:106.

Ps 119.38,106
32) den weg

Bij den weg der valsheid mag men hier verstaan valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinanti‰n strijden; gelijk straks Ps. 119:30. bij den weg der waarheid de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden, te verstaan zijn.

Ps 119.30

33) verleen

Dat is, doe mij de genade, dat ik mij steeds aan uwe wet houde.

34) den weg

Deze weg is de gehoorzaamheid der geboden Gods. Zie de aantekening bij 1 Kon. 8:36.

1Ki 8.36
35) als Gij

Dat is, als Gij mij met wijsheid zult verrijkt en overvloediglijk begaafd hebben, gelijk 1 Kon. 4:29; •f, met troost gesterkt zult hebben, gelijk 2 Cor. 6:11.

1Ki 4.29 2Co 6.11
36) ten einde

Het Hebr. woord betekent eigenlijk de hiel, of de voetzool; of - eigenlijk het einde; en somtijds beloning, of vergelding. Zie Ps. 19:12.

Ps 19.11
37) gierigheid

Onder de naam van gierigheid worden verstaan alle andere ondeugden, omdat de gierigheid is de wortel van alle kwaad.

38) Wend

Hebr. doe voorbijgaan, of doorgaan, gelijk Ps. 119:39.

Ps 119.39

39) ijdelheid

Als daar zijn wellusten, schoonheid, rijkdom, of eer dezer wereld. Zie Job 15:31.

Job 15.31

40) Maak mij

Anders: maak dat ik leef in uwe wegen.

41) door uwe

Dat is, door de leer van uw woord.

42) die uwe

Hebr. die tot, naar, of in uwe vreze is.

43) Wend mijne

Of, doe mijne smaadheid voorbijgaan, of doorgaan, of passeren.

44) goed

Dat is, rechtvaardig en billijk; daarom, wil ik zeggen, zult Gij die niet te schande laten komen, die U dienen, gelijk ik doe.

45) ik heb

Dat is, ik ben begerig en benaarstig mij om al Uwe geboden in al mijn handel en wandel te gehoorzamen.

46) uw heil

Te weten, waarmede Gij mij behoudt en verlust, dat ik niet onderga.

47) Opdat ik

Dat is, opdat ik mijnen tegenpartijders doe blijken dat mijn hoop en vertrouwen op U niet ijdel of vergeefs geweest is, gelijk zij mij verweten hebben.

48) wat hebbe

Of, een woord hebbe te antwoorden.

49) het woord

Dat is, dat woord, hetwelk de waarheid leert, te weten, de ware leer van God en zijn godsdienst.

50) in de ruimte

Dat is, vrij, buiten dwang of schrik; gelijk Ps. 4:2, Ps. 18:20, Ps. 118:5.

Ps 4.1 18.19 118.5
51) voor koningen

Dat is, in de tegenwoordigheid van koningen.

52) opheffen

Te weten, om naar Uwe geboden te grijpen, uit grote begeerte, die ik tot dezelfde heb. Of, ik zal mijne handen aan het werk slaan om uwe geboden metterdaad te doen en te gehoorzamen.

53) ik zal

Of, ik zal van uwe inzettingen spreken.

54) des woords

Dat is, der belofte, die Gij op uwe knecht gedaan hebt.

55) uwe oordelen

Door welke Gij de goddelozen gestraft en uwe kinderen verlost en bewaard hebt.

56) vanouds

Hebr. van eeuwigheid; dat is, van den beginne der wereld gepleegd.

57) Grote

Of een brandende storm, of een stormwind; dat is, een grote beroerte des harten.

58) vanwege

Te weten, als ik denk hoe zwaarlijk zij zondigen en hoe zware straffen zij te verwachten hebben.

59) gezangen

Dat is, de inhoud mijner psalmen en gezangen.

60) ter plaatse

Hebr. in het huis, of ten huize; te weten ter plaatse, waar ik hier en daar als vreemdeling en balling heb moeten dwalen.

61) Dat is

Dat is, dat ik mijne nachtrust zelf gebroken heb om op U te denken, Ps. 119:55; dat is gesproten uit den ijver, dien ik heb tot de onderhouding uwer geboden. Zie Ps. 1:2.

Ps 119.55 1.2
62) mijn deel

Dat is, het zal mij zo lief zijn gelijk een mens zijn erfdeel pleegt te zijn. Anders: Heere, ik heb gezegd mijn deel zal zijn Uwe woorden te bewaren.

63) ernstiglijk

Zie de aantekening bij Job 11:19.

Job 11.19

64) toezegging

Dat is, belofte.

65) mijne wegen

Dat is, mijne aanslagen en daden, al mijn doen en laten, al mijne gedachten woorden en werken, of ik mij ergens in tegen Uwe wetten mocht vergrepen hebben; en indien ja, dat ik mij straks wederom op Uw onfeilbare wegen begeven mocht.

66) hopen

Zie de aantekening bij 1 Sam. 10:5,10.

1Sa 10.5,10
67) Te middernacht

Hij wil zeggen dat hij den tijd, die tot lichamelijke rust verordineerd was en dien anders lieden met slapen door brachten, wakende ter ere Gods besteedde, gelijk Ps. 16:7.

Ps 16.7
68) uw woord

Dat is, naar uwe belofte, gelijk boven Ps. 119:25.

Ps 119.25
69) een goeden zin

Of, goed verstand. Hebr. goedheid des verstands, of des zins.

70) geboden

Dat is, beloften.

71) verdrukt

Of, vernederd.

72) dwaalde

De boze lusten van mijn vlees volgende.

73) uw woord

Dat is, uwe geboden.

74) is vet

Te weten, doordien zij naar het vlees zo welvaren en groten voorspoed hebben, welken zij misbruiken, en daardoor heel ongevoelig en dom zijn geworden, geen lust hebbende tot overleggen van de wet Gods; Ps. 17:10 en Ps. 73:7. Job 15:27. Zie Deut. 32:15.

Ps 17.10 73.7 Job 15.27 De 32.15
75) vedrukt

Te weten, met kruis en tegenspoed. Alzo ook boven Ps. 119:67.

Ps 119.67
76) duizenden

Dat is, veel duizend stukken gouds en zilver; Ps. 68:31 staat stukken zilvers.

Ps 68.30
77) handen

Menselijkerwijze van God gesproken. Zie Job 14:15.

Job 14.15
78) zullen

Te weten, als een exempel der genadege hulp en verlossing, die Gij dengenen doet, die op U hopen en Uwe geboden liefhebben.

79) omdat

Dat is, omdat ik op het woord Uwer toezegging zolang, doch niet tevergeefs, gewacht heb.

80) de gerechtigheid

De zin is: Heere, ofschoon Gij mij met zwaar kruis getuchtigd hebt, zo hebt Gij daarmede niet gehandeld tegen Uwe gerechtigheid en waarheid, maar veel meer hebt Gij daardoor Uwe gunst te mijwaarts bewezen, want zulke kastijdingen hebben mij tot beterschap des levens gediend, en derhalve zijn zij mij goed en bevordelijk geweest; 1 Cor. 10:13.

1Co 10.13
81) al mijne

Hebr. mijne vermakingen.

82) Laat hen

Dat is, dat zij zich bij mij voegen en dat zij het met mij houden, verlatende der bozen gezelschap.

83) uwe getuigenissen

Dat is, Uwe wetten en woorden, door welke Gij Uwen wil betuigt en te kennen geeft.

84) kennen

Dat is, achten, lief en waard houden.

85) Mijne ziel

Zie 2 Sam. 13, de aantekening bij Ps. 119:39; Job 19:27; en Ps. 84:3.

Ps 119.39 Job 19.27 Ps 84.2

86) op uw woord

Dat is, naar de volbrenging van het woord uwer belofte, gelijk boven Ps. 119:25.

Ps 119.25
87) mij vertroosten

Te weten, mij gevende hetgeen ik van U bid en verwacht.

88) ik ben

De zin is: Vanwege mijn langdurig leed en tegenspoed, ben ik verdroogd en mijn vel is samengekrompen en zwart geworden gelijk leder, dat lang in de rook hangt; Spreuk. 17:22.

Pr 17.22
89) de dagen

Te weten, de dagen mijner ellende.

90) recht

Dat is, mijne vijanden en vervolgers straffen.

91) hebben

Te weten, opdat ik in dezelfve zou vallen en vergaan. Alsof hij zeide: zij staan listiglijk naar mijn leven. Zie Ps. 35:7.

Ps 35.7

92) hetwelk

Anders: die niet [doen] naar Uwe wet.

93) De zin is

Zij zijn de waarheid, of de getrouwheid zelve. Zij houden ons op het allergetrouwste voor hetgeen waar, goed, recht en heilig is.

94) op de aarde

Maar niet in den hemel. Zie Matth. 10:28. Luk. 10:20.

Mt 10.28 Lu 10.20
95) de getuigenis

Dat is, de geboden, die Gij met Uwen mond uitgesproken en ons bevolen hebt.

96) Naar

Dat is, gelijk U dat eens heeft beliefd te ordineren en te wijzen, gelijk Ps. 33:9.

Ps 33.9

97) zij [nog] heden

Te weten, hemel en aarde.

98) zijn uwe

Dat is, hemel en aarde en al wat er in is moet tot Uw dienst staan.

99) al lang

Hebr. toen, of alsdan.

100) alle

Dat is, alle geschapen dingen, hoe volmaakt ze ook wezen mogen, hebben hun einde of bepaling.

101) gebod

Dat is, aangaande de wijsheid, die Gij ons openbaart in Uw Woord en geboden, die heeft einde noch bepaling.

102) mijne

Dat is, de stof mijner meditati‰n of overdenkingen en mijner redenen.

103) zij maakt

Te weten, Uwe wet. Anders: Gij te weten, o God.

103) zij is

Te weten, Uwe wet. Anders: Gij te weten, o God.

104) verstandiger

Of, kloeker, voorzichtiger, vernuftiger.

105) betrachting

Zie Ps. 119:97.

Ps 119.97
106) geweerd

Of, afgehouden.

107) paden

Hebr. pad.

108) redenen

Hebr. rede; dat is, elkeen van Uwe redenen.

109) alle leugen

Hebr. allen pad des leugens, of der valsheid.

110) lamp

Of, lantaarn, kaarsen, Spreuk. 6:23.

Pr 6.23

111) voet

Dat is, voeten.

112) de rechten

Dat is, Uw rechtvaardige rechten.

113) rechten.

Dat is, mijn gebed en dankzegging; gelijk Lev. 22:18; Num. 29:39; 2 Kron. 31:14; Ps. 54:8; Amos 4:5.

Le 22.18 Nu 29.39 2Ch 31.14 Ps 54.6 Am 4.5
114) Mijne ziel

Zie de aantekening bij Richt. 12:3; 1 Sam. 19:5, en 1 Sam. 28:21; Job 13:14.

Jud 12.3 1Sa 19.5 28.21 Job 13.14
115) gelegd

Hebr. gegeven.

116) tot een

Dat is, voor mijn beste en bestendigste goed.

117) om uwe

Dat is, om te doen wat Uwe inzettingen bevelen.

118) ten einde

Zie de aantekening bij Ps. 119:33.

Ps 119.33
119) de kwade

Of, de dubbelhartige gepeinzen, of [de ijdele] gedachten, of de door elkander lopende gedachten; dat is, de manier van doen dergenen, die met alle winden waaien en die twee pezen op hun boog zoeken te hebben. Het Hebr. woord betekent eigenlijk, ranken of takken, die met menigte in een boom door elkander lopen. Zie aantekening bij 1 Kon. 18:21.

1Ki 18.21
120) Gij zijt

Dat is, Gij o Heere, zijt het, onder wiens vleugelen ik schuil ten tijde van gevaar en vervolging.

121) mijn schild

Dat is, die mij beschut en beschermt.

122) naar uwe

Of, door; in het Hebr. is Caf of Beth; de eerste betekent naar, de andere door.

123) vermaken

Of, dan zal ik steeds uwe inzettingen aanschouwen.

124) leugen

Dat is, bedriegelijk. Want zij verkrijgen niet door hun bedrog hetgeen zij hoopten.

125) Gij doet

Gij doet weg. Hebr. Gij doet ophouden, of rusten.

126) schuim

Te weten, dat men wegwerpt als nergens toe deugende. Het is een manier van spreken, genomen bij gelijkenis van degenen, die metalen raffineren of zuiveren. Zie Jes. 1:25; Ezech. 22:18,19,20,21,22; Mal. 3:3; Spreuk. 25:4,5. Anders: het schuim, [namelijk] al de goddelozen der aarde hebt Gij teniet gemaakt.

Isa 1.25 Eze 22.18,19,20,21,22 Mal 3.3 Pr 25.4,5
127) [Het haar]

Dit is hierbij gevoegd uit Joz. 4:15. Anders: mijn vlees schudt, beeft, siddert.

Jos 4.15

128) van verschrikking

Hebr. van uwe verschrikking; te weten, als ik gedenk de grote gestrengheid, die Gij over de goddelozen oefent.

129) Wees borg

Te weten, dat hem geen kwaad wedervaren zal, en handhaaf en bescherm hem tegen al zijne vijanden. Of, wees uwen knecht zoet, of lieflijk.

130) naar de

Of, naar uw rechtvaardige toezegging; te weten, die Gij rechtvaardiglijk en trouwelijk wilt houden.

131) voor den

Of, dat de Heere werke; dat is, dat Hij zijne macht betone en doe blijken, of dat Hij doe hetgeen Hij mij belooft heeft.

132) zij hebben

Te weten, mijn stoute wederpartijders, van welke Ps. 119:121, Ps. 119:122 gesproken is.

Ps 119.121,122

133) verbroken

Dat is, zij werpen ze en houden ze van gene waarde.

134) heb ik

Alsof hij zeide: ik laat niet uwe geboden lief te hebben, al worden zij van de bozen vernietigd; maar ik heb ze des te liever en waarder.

135) al [uwe]

Te weten, die Gij gemaakt hebt, van welke zaken die ook zijn, zonder onderscheid of uitneming. Anders: daarom heb ik de bevelen van alles, of in alles verbeterd. Anders: ik heb al de bevelen van allen [te weten, van alle mensen] verbeterd; te weten, naar het richtsnoer van uwe wet.

136) alle valse

Of, allen weg der leugenen.

137) zijn wonderbaar

Hebr. zijne wonderen.

138) opening

Of, ingang; dat is, wanneer men maar de eerste beginselen van uwe wet gesmaakt heeft, zo haast als men ze komt te lezen of te onderzoeken, zo krijgt men terstond grote kennis door de kracht en werking van den Heiligen Geest.

139) Ik heb

De zin is: Ik heb uwe leer met zulke begeerte aangenomen als den besten drank, dien men mij zou mogen geven om nij te laven in een zeer groten dorst. Of, het is ene gelijkenis, genomen van een mens, die zich zeer haast om ergens, waar hij zeer groot verlangen naar heeft, te komen en zijnen mond opendoet om in het lopen zijnen adem beter te halen.

140) verlangd

Of, gehaakt. Of, ik heb gesnakt naar. Zie Ps. 56:2.

Ps 56.1
141) naar het recht

Of, naar het gebruik. Dat is, gelijk Gij gewoon zijt te doen. Of, gelijk het recht en betamelijk is. Zie aantekening bij Gen. 40:13.

Ge 40.13
142) Maak mijne

Dat is, geef dat ik zonder struikelen mag wandelen in uwe wegen en doen naar uw woord.

143) overlast

Of, onderdrukking.

144) Doe uw

Dat is, aanzie mij met een schoon en klaar, of blij gelaat, toon mij een teken uwer goedertierenheid. Zie de aantekening bij Num. 6:25.

Nu 6.25
145) Waterbeken

Dat is, overvloedige tranen.

146) zij uwe

Te weten, de goddelozen, gelijk in Ps. 119:158.

Ps 119.158
147) Anders

uw rechtvaardige getuigenissen.

148) hogelijk

Hebr. zeer.

149) heeft mij

Of, heeft mij onderdrukt. Zie Ps. 69:10.

Ps 69.9
150) zeer

Te weten, gelijk het goud en zilver door het vuur gezuiverd en gelouterd wordt.

151) uwe wet

Dat is, uwe wet is enkel waarheid, ja zo waarachtig als de waarheid zelve. Zie een gelijke spreuk Joh. 17:17.

Joh 17.17
152) hebben mij

Hebr. hebben mij gevonden; gelijk Ps. 116:3.

Ps 116.3
153) Ik ben

Hebr. Ik heb de schemering [te weten de schemering des dageraads] voorgekomen. Zie aantekening bij 2 Kon. 7:5.

2Ki 7.5
154) ogen

Dat is, ik ben eer wakker geweest dan de verscheidene nachtwaken, of de morgenwaken aankomen. Verg. Ps. 63:7.

Ps 63.6
155) recht

Hetwelk vereist dat Gij een onschuldige voorstaat tegen zijn boze verdrukkers. Anders, naar uwe wijze; alzo onder Ps. 119:156.

Ps 119.156
156) kwade

Dat is, die de lastering met vlijt zoeken en najagen.

157) genaken

Dat is, zij zijn mij op de hielen, zo men gemeenlijk zegt, te weten om mij te beschadigen.

158) nabij

Te weten, met uwe hulp, allen die op U vertrouwen.

159) Gij ze

Dat is, dat zij zo vast en bestendig zijn, dat niemand ze zal omstoten of teniet kunnen doen. Christus zegt: Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijne woorden zullen blijven staan.

160) Twist

Zie Ps. 35, en de aantekening bij Ps. 119:1.

Ps 119.1
161) is verre

Of, zij.

162) vele

Of, groot.

163) naar uwe

Verg. boven, Ps. 119:149.

Ps 119.149
164) degenen

Dat is, die van U zijn afgevallen, en bij wie trouw noch geloof te vinden is.

165) Het begin

Dat is, het is uit de waarheid voortgekomen en zal voorts in eeuwigheid de waarheid blijven. Hebr. het hoofd, of, hoofdstuk.

166) mijn hart

De zin is: Ik heb de mensen niet gevreesd, maar heb alleen gevreesd iets te doen tegen uw woord. Zie Matth. 10:28.

Mt 10.28
167) zevenmaal

Dat is, dikwijls, gelijk Lev. 26:18; 1 Sam. 2:5; Spreuk. 24:16, en Spreuk. 26:25.

Le 26.18 1Sa 2.5 Pr 24.16 26.25
168) zij hebben

Zie 1 Joh. 2:10.

1Jo 2.10
169) al mijne

Dat is, al mijn gedachten, woorden en werken zijn U bekend, daarom wandel ik oprechtelijk voor U, als wiens ogen het al zien.

170) red mij

Te weten, uit mijn lijden en verdriet.

171) overvloediglijk

Of, uithobbelen, uitgieten; dat is, overvloediglijk uitspreken, gelijk ene fontein water uitgeeft. Zie Ps. 19:3.

Ps 19.2
172) van uwe rede

Dat is, van uwe geboden, gelijk er straks volgt.

173) mij te hulp

Of, komen om mij te helpen.

174) naar uw heil

Dat is, naar uw verlossing.

175) uwe wet

Gelijk boven Ps. 119:77.

Ps 119.77
176) mijne ziel

Dat is, mij. Verg. Richt. 16:30.

Jud 16.30

177) laat uwe

Hij wil zeggen: Laat mij dat bevorderlijk zijn, dat ik uwe geboden gehouden heb, achtervolgens uwe belofte.

178) heb gedwaald

Alsof hij zeide: Ik heb een tijdlang niet geweten waarheen ik mij zou keren of wenden, te weten, toen mij mijne vijanden, en inzonderheid Saul met de zijnen, zo zwaarlijk vervolgden.

179) als een

Of, als een schaap, dat verloren gaat. Hebr. een schaap der verderving. Zie Deut. 26:5.

De 26.5

180) zoek

Te weten, gelijk een herder het dwalende schaap zoekt; breng mij in den rechten schaapsstal en geef mij rust, opdat ik U in vrede en in stilheid dienen moge.

181) uwe knecht

Dat is mij die uw knecht ben.

Copyright information for DutKant