‏ Psalms 136

1) den HEERE,

Dit woord staat hier in de volgende verzen in het getal van velen, landate, looft gijlieden. Enigen menen dat deze psalm alle dagen door de Levieten in de gemeente Gods is gezongen geweest. Zie 1 Kron. 16:41.

1Ch 16.41

2) is in der eeuwigheid;

Dat is, duurt, en alzo in de volgende verzen van dezen psalm.

3) God der goden;

Dat is, den opperste God, die te gebieden heeft over de engelen, koningen en alle overheden. Zie de aantekening bij Deut. 10:17.

De 10.17
4) den en Heere der

Hebr. de Heere, des heren, gelijk Gen. 24:9, en Gen. 39:16,20, en Gen. 42:30; Exod. 21:4, en elders meer.

Ge 24.9 39.16,20 42.30 Ex 21.4
5) met verstand

Dat is, met uitnemende grote wijsheid.

6) op het water

Of, boven aan, of nevens de wateren. Zie Job 26:7, en Ps. 24:2.

Job 26.7 Ps 24.2
7) op den dag;

Of, over den dag.

8) de Egyptenaren

Anders: Egypte.

9) Isra‰l

Dat is, het volk Isra‰l.

10) Met een sterke

Dat is, met macht. Zie de aantekening bij 1 Kon. 8:42.

1Ki 8.42
11) de Schelfzee

Anders, de rode zee, of de Biezenzee.

12) in delen deelde;

Of, in stukken sneed.

13) gestort in

Hebr. geschud.

14) Zijn volk

Het volk Isra‰l.

15) door de woestijn

Of, in.

16) grote koningen

Dat is, machtige.

17) heerlijke koningen

Of, treffelijke, machtige, geweldige, doorluchtige.

18) van Basan;

Dat is, van het land Basan. Zie de aantekening bij Deut. 32:14. Zie ook van Basan Ps. 22:13; Jer. 50:19; Micha 7:14.

De 32.14 Ps 22.12 Jer 50.19 Mic 7.14
19) hun land ten

Te weten, de beide voorgenoemde koningen.

20) aan Zijn knecht

Dat is, de Isra‰lieten, die Hij in zijne bescherming heeft aangenomen, opdat zij Hem dienen zouden. De ganse natie wordt geacht alsof het maar ‚‚n man ware. Alzo wordt het volk Isra‰l genoemd de eerstgeborenen Gods, Exod. 4:22.

Ex 4.22
21) gedacht heeft

Te weten, ten beste, gelijk Gen. 8:1.

Ge 8.1

22) in onze nederigheid;

Dat is, in onzen nederen staat, toen wij van onze vijanden onderdrukt werden; te weten, ten tijde der Richters, waarvan dat gehele boek doorgaans spreekt.

23) ontrukt;

Dat is, gelijk als uit hunne handen gescheurd en gebroken, gelijk Ps. 7:3.

Ps 7.2
24) allen vlees

Dat is, alle dieren of levende schepselen.

25) spijs geeft;

Het Hebr. woord lechem, of brood, wordt genomen voor allerlei spijs. Mark. 6:36 staat: om kopen; maar Matth. 14:15 staat: om spijs te kopen. Brood wordt ook gebruikt voor spijs of voeder der beesten, Ps. 147:9. In het geheel wil de profeet zeggen dat God alle geschapen dingen van nooddruft verzorgt.

Mr 6.36 Mt 14.15 Ps 147.9
26) des hemels;

Anders, der hemelen; dat is, die in den hemel woont.

Copyright information for DutKant