Psalms 144:7

12) van de hoogte uit;

Dat is, uit den hemel; gelijk Ps. 18:17.

Ps 18.16

13) uit de grote

Dat is, uit de grote vervolgingen der goddelozen. Zie 2 Sam. 22:17.

2Sa 22.17

14) der vreemden;

Hebr. der kinderen des vreemden: hetzij vreemd van het burgerschap van Isra‰l, of dergenen die in vreemde landen wonen; of dergenen, die David voor hun koning nog niet wilden erkennen, maar hem met Saul vervolgden. Zie Ps. 54:5. Zie de aantekening bij 2 Sam. 22:45.

Ps 54.3 2Sa 22.45

Daniel 3:28

61) antwoordde en zeide:

Dat is, sprak.

62) de God van Sadrach, Mesach en Abed-nego,

Chaldeeuws, geloofd zij deze God van Sadrach, enz. Waarom zegt hij niet: mijn God zij geloofd? Omdat hij zijn valse goden nog niet wilde verlaten, om den enen waren God, die een jaloers God is, alleen te dienen.

63) Zijn engel gezonden,

Dat deze heidense koning hier weet te spreken van den engel des Heeren, dat zal hij vermoedelijk gehoord en geleerd hebben uit den mond der drie jongelingen, nadat zij uit den oven verlost zijnde, met hem gesproken en hem alles verteld hadden; vergelijk deze historie met Dan. 6:23.

Da 6.22

64) veranderd,

Dat is, niet geacht noch gehoorzaamd hebben; namelijk omdat het streed met Gods bevel, die de afgoderij verbiedt. Zie dergelijke manier van spreken Ezra 6:11.

Ezr 6.11

65) overgegeven hebben,

Te weten ten vure.

66) opdat zij geen god eerden noch aanbaden,

De koning prijst wel deze jongelingen hierin, dat zij zo standvastig bij hunne, dat is bij den waren God gebleven zijn, maar hij had hen behoren na te volgen in het eren van dezen waren God.

Copyright information for DutKant