Psalms 2:7

15) Ik zal

Dit zijn de woorden van Gods Zoon.

16) van het

Het Hebr. woord el wordt somtijds voor van genomen. Zie Job 42:7. alsof men zeide: Aangaande dit of dat; dat is, van deze of die zaak. Zie ook Ps. 59:18. Anders: Ik zal het besluit, of gebod, of naar het gebod, [te weten, mij van den Vader gegeven] verhalen, of vertellen.

Job 42.7 Ps 59.17

17) besluit

Of, inzettingen, ordinantie, die de Vader gemaakt heeft over mij, als zijn enigen eeuwigen Zoon; gelijk terstond in het volgende verhaald wordt; als een fondament, waarop God Hem tot een Hoofd en HEERE over zijne kerk gesteld heeft. Zie van dit besluit vs. 6, 8, enz. Filipp. 2:6,9, enz. Col. 1:15,16,17,18.

Ps 2.6,8 Php 2.6,9 Col 1.15,16,17,18

18) heden

Dit moet men verstaan van de eeuwige, onbegrijpelijke, Goddelijke geboorte des Zoons van den Vader. Zie Hebr. 1:5. Van welke de waarheid op verscheidene wijzen in het Oude en inzonderheid in het Nieuwe Testament is geopenbaard, bijzonderlijk door de opstanding uit de doden. Zie Hand. 13:32,33. Rom. 1:4.

Heb 1.5 Ac 13.32,33 Ro 1.4

Psalms 110:2

6) De HEERE zal

In het eerste vers heeft David het volk Gods aangesproken; hier spreekt hij nu Christus aan.

7) de scepter

Of, uw sterkte scepter, of de roede, of staf uwer sterkte; te weten, de verkondiging ven het heilige Evangelie, waardoor de Heilige Geest krachtiglijk in de harten der uitverkorenen werkt. Zie Rom. 1:16.

Ro 1.16

8) Uwer sterkte zenden

Christus.

9) zenden

Te weten, in de ganse wereld.

10) uit Sion, [zeggende]:

Versta dit alzo, dat het Evangelie eerst te Jeruzalem en in het Joodse land moest gepredikt worden, en vandaar voort uitgespreid worden door de ganse wereld; Jes. 2:3; Micha 4:2; Hand. 1:8.

Isa 2.3 Mic 4.2 Ac 1.8

11) Heers in het midden

Te weten, door uw woord en Geest, in de harten der uitverkorenen, en door uwe almogendheid in het beschutten uwer kerk en in het straffen van hare vervolgers. Anders: Gij zult heersen.

12) Uwer vijanden.

Te weten, der vijanden uwer kerk. Want die de kerk vervolgt, die vervolgt Christus zelf; Hand. 9:4.

Ac 9.4

Isaiah 2:3

7) van Zijn wegen,

Te weten de manier hoe wij Hem zullen eren en dienen om zalig te worden. Ditzelfde wordt straks wederom gezegd met andere woorden.

8) want uit Sion

Dit zijn de woorden van den profeet, niet der volken.

9) zal de wet

Aldus wordt hier genoemd de leer van het heilige Evangelie. Zie de vervulling hiervan Hand. 8:1,4, en Hand. 11:20, enz., en Hand. 13:2, enz.; zie ook de aantekening Ps. 1:2.

Ac 8.1,4 11.20 13.2 Ps 1.2

Ezekiel 20:25

55) besluitingen,

Dat is, gezette vonnissen en ordinanti‰n van mijn rechtvaardig oordeel, inhoudende de straffen, die zij verdiend hadden en ook hebben moeten lijden. Zo is ook het Hebreeuwse woord genomen Job 23:14; Ps. 2:7; alzo is het volgende woord rechten genomen voor straffen, die hun om hunne zonden recht toekwamen.

Job 23.14 Ps 2.7

56) niet goed waren,

Dat is hun niet aangenaam of welbekomende, maar zeer kwaad en verderflijk. Zie van deze straffen Num. 16:23, enz., en Num. 21:6, en Num. 25:4, enz. Anderen verstaan door deze kwade inzettingen de afgodische wetten der heidenen, welke God gezegd wordt den Isra‰lieten gegeven te hebben, omdat Hij door een rechtvaardig oordeel hen daarin heeft laten wandelen tot hun verderf, overmits zij zijn heilige wetten verlieten; vergelijk Ps. 81:12,13; Rom. 1:24, enz. 2 Thess. 2:11.

Nu 16.23 21.6 25.4 Ps 81.11,12 Ro 1.24 2Th 2.11

57) waarbij zij niet leven zouden.

Hetwelk vervuld is als zij vergaan zijn in de woestijn en daarna.

Micah 4:1

1) laatste der dagen zal het geschieden,

In de tijd van het Nieuwe Testament, of de komst van de beloofde Messias, onze Heere Jezus Christus; zie Jes. 2:2,3,4,5; alwaar deze profetie bijkans met dezelfde woorden is verhaald. Zie de aantekening aldaar.

Isa 2.2,3,4,5

2) top der bergen;

Hebr. hoofd.

Micah 7:14

71) Gij [dan,]

Hier spreekt de kerk [verheugd zijnde in den geest] den Messias, den oppersten Herder der kerk, Jezus Christus, aan alsof zij Hem zag staan weiden en zijn herdersambt verrichten; verg. Micha 5:3; dit dient tot verklaring en vervolg van Micha 7:11,12.

Mic 5.4 7.11,12

72) volk

Dat is, kerk, verstrooid op aarde en gehaat van de kinderen dezer wereld.

73) staf,

Dat is, Woord en Geest. Verg. Ps. 23:4.

Ps 23.4

74) kudde

De schaapskudde, waarbij de gelovigen hier en elders dikwijls worden vergeleken.

75) erfenis,

Zie Deut. 32:9, met de aantekening.

De 32.9

76) alleen woont,

Als een afgezonderd volk Gods, niet vermengd met de wereld, ketterijen en secten, [waarom zij ook dikwijls vervolgd en in eenzaamheid verdreven wordt] levende nochtans in zekerheid en vertrouwen tegen alle vijanden en de poorten der hel, onder bescherming van haren Herder; zie Num. 23:9; Deut. 33:28; Joh. 15:19; 1 Petr. 2:9; 1 Joh. 5:19, en verg. de manier van spreken met Jer. 49:31.

Nu 23.9 De 33.28 Joh 15.19 1Pe 2.9 1Jo 5.19 Jer 49.31

77) vruchtbaar land;

Hebr. Karmel. Zie Jer. 2:7, met de aantekening.

Jer 2.7

78) Basan en Gilead,

Overvloeiende van schone weiden. Zie Deut. 32:14; Ps. 22:13; Jer. 50:19, en van Gilead, Gen. 31:21; Jer. 22:6, met de aantekening.

De 32.14 Ps 22.12 Jer 50.19 Ge 31.21 Jer 22.6
Copyright information for DutKant