Psalms 37:13

21) belacht

Zie Ps. 2:4.

Ps 2.4

22) zijn dag

De dag der wraak des Heeren, of de dag van des goddelozen verdrf en ondergang, hem door Gods rechtvaardig oordeel toegelegd. Zie Job 18:20. Jer. 17:18; Jer. 18:17. Ezech. 7:10,12; Ezech. 27:27; Ezech. 30:2,3,9; Ezech. 32:10. Hos. 1:11. Anders wordt ook iemands dag bloot genomen voor des mensen strefdag, gelijk Job 15:32; alsook des mensen tijd, Pred. 7:17.

Job 18.20 Jer 17.18 18.17 Eze 7.10,12 27.27 30.2,3,9 32.10 Ho 1.11 Job 15.32 Ec 7.17

Ezekiel 30:2

1) dag!

Tijd van straffen en plagen. Zie Ps. 37:13; Jo‰l. 1:15, met de aantekening.

Ps 37.13 Joe 1.15

Joel 2:1-2

1) de bazuin te Sion,

Om de gemeente bijeen te roepen ten huize des Heeren, tot een vasten en biddag; zie in Joel 2:15, en Lev. 23:2,24.

Joe 2.15 Le 23.2,24

2) roept luide op den berg

Anders: maakt een gebroken geklank, blaast alarm; [zie Num. 10:5], als wanneer de vijand ophanden is.

Nu 10.5

3) Mijner heiligheid;

Dat is, mijn heiligen berg; zie Ps. 2:6.

Ps 2.6

4) beroerd zijn,

Of, alle inwoners des lands zullen berord zijn, of beven.

5) dag des HEEREN komt,

Gelijk in Joel 1:15, zie aldaar.

Joe 1.15
6) duisternis en donkerheid,

Dat is, een tijd van grote droefenis, benauwdheid, ellende en jammer, die dikwijls in de Schriftuur door duisternis worden betekend; zie Gen. 15:12; hierdoor verstaat de profeet den verschrikkelijken en langdurigen honger, veroorzaakt door het ongedierte, waarvan in het voorgaande hoofdstuk en hier wederom in het volgende, gesproken wordt, om het volk door levedige voorstelling van de gruwelijkheid dezer plaag te bewegen tot betrachting van Gods toorn en oprechte boetvaardigheid.

Ge 15.12

7) dageraad uitgespreid over de bergen;

Deze straf zal het ganse land alzo haastelijk overkomen, gelijk het morgenrood zich uitspreidt over de hoogten der bergen; verg Hos. 10:15, met de aantekening.

Ho 10.15

8) volk,

Zie Jo‰l. 1:6. Sommigen verstaan de Assyri‰rs, of Babyloni‰rs, maar het voorgaande en volgende spreekt klaarlijk van deze boze gedierten, die uit drukkelijk bij ruiters en krijgslieden worden vergeleken, in Jo‰l. 2:4,5,7; zie wijders onders Jo‰l. 2:20. Doch het kan wel zijn dat deze plagen voorboden en afbeeldingen geweest zijn van de verwoestingen der Assyri‰rs en Babyloni‰rs, gelijk God voort gaat te straffen als de mensen in zonden.

Joe 1.6 2.4,5,7,20

9) van ouds niet geweest is,

Of, in voortijden. Van zulk een betekenis is het Hebr. woord Olan; zie Jer. 2:20; en verg. wijders bij Jo‰l. 1:2 de aantekening aldaar.

Jer 2.20 Joe 1.2

10) hetzelve

Te weten, na dat voorgeschreven volk.

11) niet meer zal zijn

Hebr. nietzal toedoen, of voortvaren.

12) vele geslachten.

Hebr. geslacht en geslacht; dat is, in lange tijd, of [gelijk sommigen] nimmermeer.

Copyright information for DutKant