‏ Psalms 39

1) opperzangmeester

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) Jeduthun

Van dezen, zie 1 Kron. 16:41,42. en 25:1,3.

1Ch 16.41,42 25.1,3

3) mijne wegen

Dat is, ik zal naarstiglijk en scherpelijk op mijn doen letten. Zie 1 Kon. 2:4.

1Ki 2.4

4) breidel

Of, muilkorf, muilband; ene gelijkenis, genomen van de beesten, dien men den mond toesluit opdat zij niet bijten of eten; het Hebr. woord komt van een woord, dat van het muilbanden der ossen gebruikt wordt; Deut. 25:4. Hij wil zeggen dat hij zich ten enenmale wil bedwingen om niet tegen God uit ongeduldigheid te murmureren, of iets onbetamelijks van van zijne vijanden te spreken, zolang het God beliefde, dat zij aldus op hem loerden en in voorspoed voor zijn ogen en rondom hem zweefden.

De 25.4
5) goede

Daar ik goede redenen had om mijne onschuld en de gerechtigheid mijner zaak te kennen te geven.

6) verzwaard

Hebr. verstoord, beroerd; dat is, ik werd niet dan te meer onrust.

7) overdenking

Als ik overdacht het groot ongelijk en geweld, dat mij werd aangedaan, barstte ik ten laatste uit door menselijke zwakheid, waarvoor ik mij nochtans vastelijk voorgenomen had te wachten, Ps. 39:2.

Ps 39.1
8) maak mij: Dit verstaan sommigen alzo, dat David [gelijk Job] verdrietig

zijnde over zijn lijden, begeerd heeft te sterven. Anderen meenden dat hij door dit gebed en de volgende betrachting zijn menselijke zwakheid overwonnen en zijn murmureren gestild heeft.

9) mate

Hoe lang, of hoe weinig tijds ik op aarde nog te leven heb.

10) vergankelijk

Hebr. eigenlijk alsof men zeide: Hoe ophoudelijk ik [zij]; dat is, hoe vast ik ophouden zal te leven, hoe kort mijn leven, of ik van leven zij.

11) een handbreed

Hebr. handbreedte.

12) vast

Ofschoon hij in eer, voorspoed, vermogen en middelen op het hoogste bloeit. Verg. Jak. 4:14. en boven, Ps. 30:7,8.

Jas 4.14 Ps 30.6,7

13) enkel

Hebr. alle, of de ganse ijdelheid, dat is, niets dan ijdelheid.

14) Sela

Zie Ps. 3:3.

Ps 3.2
15) mens

Hebr. de man, of een ieder; gelijk dikwijls elders.

16) beeld

Of, gelijkenis, schijn; dat is, hij schijnt wat te zijn en is niets inderdaad, gelijk ene schilderij, figuur, of schaduw, of een schijnsel en beeld, in den droom voortkomende.

17) men brengt

Te weten, vele goederen. Verg. Pred. 2:18,19.

Ec 2.18,19
18) dwazen

Hierdoor verstaan sommigen Absalom, die door enkel dwaze jeugdelijke regeerzucht zijn goede vader vervolgde; gelijk zij ook het volgende Ps. 39:10 en het begin van dezen psalm passen op Simei's vloeken, waartegen hij zich hield alsof hij stom ware geweest.

Ps 39.9
19) Gij hebt

Verg. 2 Sam. 12:10,11,12; 2 Sam. 16:10.

2Sa 12.10,11,12 16.10
20) bestrijding

Omdat Gij mij met uw strafbare hand aldus bekrijgt, of dezen oorlog aandoet.

21) bevalligheid

Dat is, al wat lieflijk, fraai, schoon en begeerlijk in hem is, doet Gij in der haast vergaan, gelijk een mot haast, ja meteen aangetast, verwreven en teniet is. Verg. Job 4:19; Job 13:28. Jes. 50:9; Jes. 51:8. Hos. 5:12.

Job 4.19 13.28 Isa 50.9 51.8 Ho 5.12
22) zwijg

Of, wees niet doof, houdt U niet of Gij doof waart tot al mijn geween, dat ik met uitstorting van tranen voor U doe.

23) vreemdeling

En dienvolgens heb ik van doen dat Gij mij voorstaat, geleidt en helpt, totdat ik kom in het hemelse Kana„n, waar het burgerschap en het vaderland der gelovigen is. Zie Hebr. 11:13,14,15,16. Filipp. 3:20.

Heb 11.13,14,15,16 Php 3.20

24) vaders

Dat is, voorvaders, voorouders.

Copyright information for DutKant