Psalms 40:3

4) ruisenden:

Hebr. kuil, of, put van het geruis; waar de wateren steeds opwellene en opbobbelende bruisen en groot en vele waren, dat er menselijk geen uitkomen was.

5) modderig:

Hebr. uit slijk der modder. Verg. Ps. 69:3. Jer. 38:6,10. idem Job 30:19.

Ps 69.2 Jer 38.6,10 Job 30.19

Isaiah 42:10

35) een nieuw lied,

Dat is, een voortreffelijk lied. Zie Ps. 32:3.

Ps 32.3

36) van het einde

Dat is, gijlieden, die aan de uiterste einden der wereld woont, alle mensen van welken staat of natie gij zijt; aangezien het heil, dat de Messias aanbrengt, allerlei volken en nati‰n aangaat; zo hebben zich dan billijk alle volken en nati‰n in Hem te verheugen en te verblijden.

37) die ter zee

Hebreeuws, nederdaalt op de zee; te weten in het schip, dat op de zee zal varen.

38) al wat daarin

Gij mensen altegaar, die in de eilanden woont, die rondom in de zee liggen. Hebreeuws, de volheid derzelve; gelijk Ps. 24:1.

Ps 24.1

Revelation of John 5:9

21) nieuw lied, zeggende:

Dat is, van een nieuw maaksel en van een nieuwen inhoud, gelijk Ps. 33:3; Jes. 42:10.

Ps 33.3 Isa 42.10

22) met Uw bloed,

Grieks in uw bloed; dat is, door of met.

Copyright information for DutKant