Psalms 62:3

3) grotelijks

Niet alzo, dat ik ten enenmale zou vervallen en verloren gaan. Zie Ps. 15:5, en voorts 1 Cor. 10:13, en 2 Cor. 4:9.

Ps 15.5 1Co 10.13 2Co 4.9

Amos 9:11

45) dien dage

Na de voorzeide verstrooiing, enz. zal Ik Davids koninkrijk weder oprichten, veranderende dat in een geestelijk koninkrijk onder den Messias. Zie Hand. 15:16,17; waaruit klaarlijk blijkt dat deze en dergelijke profetie‰n geestelijk te verstaan zijn.

Ac 15.16,17

46) haar reten toemuren,

De hut van David.

47) wat aan haar is afgebroken,

Hebr. hare afbrekingen, verstroringen; dat is, puin, gebroken steen, kalkscherven, gruis, enz.

Micah 4:1-3

1) laatste der dagen zal het geschieden,

In de tijd van het Nieuwe Testament, of de komst van de beloofde Messias, onze Heere Jezus Christus; zie Jes. 2:2,3,4,5; alwaar deze profetie bijkans met dezelfde woorden is verhaald. Zie de aantekening aldaar.

Isa 2.2,3,4,5

2) top der bergen;

Hebr. hoofd.

3) grote volken richten,

Of, velen.

4) straffen,

Of, bestraffen.

5) tot verre toe;

Tot aan de einden van de aarde. Zie Ps. 2:8, met de aantekening.

Ps 2.8

6) [ene] volk zal tegen het [andere] volk geen zwaard opheffen,

Hebr. volk tegen volk zullen geen zwaard opheffen.

Micah 5:4-6

25) Vrede zijn;

Dit is een reden, waarom de kerk van Christus zo vast en vredig wonen zal, als in het voorgaande beloofd is; om dat Christus Verde zal zijn; dat is, zijn geestelijken en goddelijken vrede haar onfeilbaar en in alle manieren geven en beschikken, dien haar geen vijand zal kunnen ontnemen, [verg. Richt. 6:24, en Joh. 14:27], hoewel zij in de wereld veel zal moeten lijden; waartegen zij in het volgende getroost wordt.

Jud 6.24 Joh 14.27

26) wanneer Assur in ons land zal komen,

Hier wordt de kerk ingevoerd, betuigende hare gerustheid en vertrouwen, dat zij op dezen haren Koning heeft, tegen alle vijandelijkheid, die haar zal mogen bejegenen. Verg. Jes. 41:25, en Jes. 59:19, met de aantekening. De eenvoudigste zin dezer figuurlijke woorden schijnt te zijn: Wanneer de vijanden der kerk en de kinderen dezer wereld [afgebeeld door de vijandelijke Assyri‰rs en Nimrods land] haar over last zullen doen, [hetwelk zij van tevoren wel weet dat haar zal wedervaren] dat zij alsdan van haren Koning [die, in Micha5:5, gezegd wordt] van Assur te redden daartegen genoeg, ja overvloediglijk, met tegenweer en wederwraak voorzien zal zijn, om haar geestelijken staat te handhaven en de vijanden te straffen; [alzo wel, alsof zij] zeven, of acht heirlegers onder zoveel krijgsoversten kon te velde brengen tegen de Assyri‰rs en Chalde‰n]; en dat vooreerst door het zwaard en het goddelijke Woord, en het middel der kerkelijke tucht [welke de geestelijke wapenen der kerk zijn] gebruikt van herders en regeerders der kerk [waarvan sommigen dit alleen verstaan, alsook van de bekering der voorzeide vijanden tot de gemeenschap der kerk en haar kerkelijke en geestelijke weiding en regering]. Daarna ook, nu en dan, uiterlijk en lichamelijk [gelijk anderen hier bijvoegen] wanneer het den Zoon Gods believen mag zijne kerk van der vijanden overval door zijne helden, die Hij ten beste van zijn volk verwekken kan, te verlossen en de vijanden te verdelgen, zulks Hij zelf ten laatste eens volkomenlijk zal doen. Verg. Micha 5:8,14.

Isa 41.25 59.19 Mic 5.9,15

27) stellen

Of, over hem verwekken, doen opstaan, verkiezen, beroepen, ordineren, te weten, door de regering en het beleid van onzen Koning en zijnen Geest. Zie Hand. 13:2, enz., idem Hand. 20:28; Ef. 4:11.

Ac 13.2 20.28 Eph 4.11

28) zeven

Dat is, genoeg, of veel, een zeker getal voor een onzeker. Verg. Pred. 11:2 met de aantekening.

Ec 11.2

29) herders,

Kerkelijke en politieke regenten, ook krijgsoversten, gelijk het krijgsvolk ook kudden genoemd worden. Zie Jer. 49:19,20 met de aantekening.

Jer 49.19,20

30) vorsten

Of, voornamen, geweldigen, stadhouders. Zie Ezech. 32:30.

Eze 32.30

31) uit de mensen.

Hebr. des, of een mensen, der mensen; dat is, naar sommigen gevoelen, uit de gemene lieden. Verg. Ps. 4:3. Zodat de slechtsten van Gods kerk, door wettelijk beroep en den Geest des Heeren Christus, bekwaam zullen worden tot tegenstand; gelijk God Mozes en A„ron, enz., en Christus zijne apostelen, uit de menigte, en voorts de anderen door de apostelen en zijn volk, beroepen en daartoe ingesteld heeft. Zie Hand. 4:13. Of, men kan het aldus nemen: de vorsten der mensen; dat is, de treffelijksten en dappersten, die in het midden van ons begaafd zijn met den geest der dapperheid. Verg. Ps. 149:6,7,8,9 met de aantekening, idem Joh. 16:8,9,10,11, en 2 Cor. 10:4,5.

Ps 4.2 Ac 4.13 Ps 149.6,7,8,9 Joh 16.8,9,10,11 2Co 10.4,5
32) Nimrod

Zie Gen. 10:8,9,10.

Ge 10.8,9,10

33) ingangen.

Of, openingen, deuren des lands, dat is, frontieren, grenzen, of waar het land open is. Anders: met deszelfs [lands eigen] blote zwaarden, omdat een ander verwant Hebr. woord alzo genomen wordt; zie Ps. 55:22, met de aantekening.

Ps 55.21

34) Hij [ons] redden van Assur,

De heerser, die uit Bethlehem zal voortkomen, zal dat doen, gebruikende daartoe en zegenende de voorzeide middelen.

35) dauw van den HEERE,

Omdat uit Jakobs overblijfsel Christus [naar het vlees] en zijne apostelen, en voorts uit de algemene kerk leraars zouden voortkomen, die door de predikatie van het Evangelie van de zaligmakende genade, vele volken zouden bedruipen en overgieten als met een hemelsen dauw en lieflijke regendroppelen, waarbij de Geest des Heeren [wiens werk dat alleen is] alzo zou werken in de harten der uitverkorenen, dat er menigten van gelovigen ter ere Gods zouden opschieten, of geboren worden, wassen, groeien en bleoien, enz. Verg. Ps. 110:3; Jes. 26:19, en Jes. 66:8,9; Ezech. 47:7 met de aantekening, enz.; idem 1 Cor. 3:6,7.

Ps 110.3 Isa 26.19 66.8,9 Eze 47.7 1Co 3.6,7

36) geen man wacht,

Dat is, zodat dit gewas louter en alleenlijk een werk Gods zal zijn ven boven. Verg. Job 38:26,27, met de aantekening.

Job 38.26,27
Copyright information for DutKant