Psalms 69:22

32) gal

Of, venijn, vergiftig kruid; iets dat bovenmate bitter en zeer schadelijk was. Zie Deut. 29:18, en Deut. 32:32; Klaagl. 3:19; Hos. 10:4; Amos 6:12. Door het water daarvan wordt bittere ellende beduid; Jer. 8:14, en Jer. 9:15, en Jer. 23:15.

De 29.18 32.32 La 3.19 Ho 10.4 Am 6.12 Jer 8.14 9.15 23.15

Psalms 109:6

9) Stel een goddeloze

Dat is, geef een harden, straffen mens last en macht over hem, dat hij zijn dwangmeester en kweller zij, gelijk hij anderen geweest is.

10) de satan

Of, wederpartijder. Zie de aantekening bij Job 1:6. De psalmist wenst dat zijn wederpartijder een aanklager hebbe, die hem in zijn aangezicht voor den Rechter gestadig beschuldige, gelijk de duivel Job gedaan heeft.

Job 1.6

11) sta aan zijn

Dat is, overwinne hem in het gericht, door stevig drijven en dringen. Anderen nemen dit alzo: De satan sta aan zijne rechterhand; te weten, om hem tegenstand te doen, alzo dat hij zijne rechterhand niet kan gebruiken, dat is dat hij zijne zaken niet bekwamelijk kan uitrichten. Zie Zach. 3:1, maar onder vs. 31 wordt deze manier van spreken gebruikt voor beschutten en beschermen.

Zec 3.1 Ps 109.31
Copyright information for DutKant