Psalms 89:17

34) in uwen naam

Of, uws naams halve; dat is, omdat zij U kennen en weten dat Gij zo genadig en goedertieren zijt.

Psalms 89:24

Psalms 92:10

Psalms 112:9

13) Hij strooit uit,

Te weten, zijn rijkdom, zonder iets daarvan te hopen; Luk. 6:35. Zie ook 2 Cor.. 9:9.

Lu 6.35 2Co 9.9

14) zijn gerechtigheid

Dat is, hij wordt nimmermeer moede van weldadigheid, of vruchten der gerechtigheid voort te brengen. Verg. Ps. 112:3.

Ps 112.3

15) zijn hoorn zal

Dat is, eer en macht. Zie Deut. 33:17, en 1 Sam. 2:1; Ps. 89:18,25, en Ps. 92:11.

De 33.17 1Sa 2.1 Ps 89.17,24 92.10

Psalms 132:17

43) Daar zal Ik

Dat is, Ik zal te Jeruzalem Davids koninkrijk en macht vermeerderen, gevende hem zijne zonen tot navolgers in het koninkrijk en voornamelijk den geestelijken Koning Christus. Zie Luk. 1:69; en Ps. 75:5, en Ps. 89:18,25.

Lu 1.69 Ps 75.4 89.17,24

44) Mijn Gezalfde

Dat is, den koning David.

45) een lamp toegericht.

Versta door de lamp even hetzelfde, dat tevoren door den hoorn is beduid, te weten de nakomelingen Davids in het koninkrijk, en voornamelijk Christus. Zie 1 Kon. 11;36, en Luk. 2:32.

Lu 2.32

Psalms 148:14

12) hoorn Zijns volks

Dat is, de macht en eer. Zie de aantekening bij Deut. 33:17. Dit voornamelijk in Christus vervuld, die de hoorn der zaligheid genoemd wordt, Luk. 1:69.

De 33.17 Lu 1.69

13) den roem al

Dat is, gevende hun stof van den lof zijns naams door zijne weldaden.

14) zijner gunstgenoten,

Versta door gunstgenoten de kinderen Gods, alle ware godzaligen, die barmhartig en goeddadig zijn, gelijk hun hemelse Vader is. Zie Ps. 4:4.

Ps 4.3

15) des volks, dat

Dat is, hetwelk een volk is, waarmede God zich in Christus nauwer verbonden en vermaagschapt heeft dan met enig ander volk; Joh. 20:17; Ef. 2:13,17; 1 Joh. 3:1.

Joh 20.17 Eph 2.13,17 1Jo 3.1

Jeremiah 48:25

57) hoorn is afgesneden,

Zie Deut. 33:17, en in het bijzonder Ps. 75:11.

De 33.17 Ps 75.10

58) arm verbroken,

Zie Job 22:8, en in het bijzonder Ps. 37:17.

Job 22.8 Ps 37.17

Lamentations 2:3

15) in ontsteking des toorns,

Dat is, in zijn groten toorn, gelijk Deut. 29:24.

De 29.24

16) den gehelen hoorn

Dat is, al de macht en heerlijkheid van het Joodse volk; zie Deut. 33:17; 1 Sam. 2:1; Jer. 48:25.

De 33.17 1Sa 2.1 Jer 48.25

17) Hij heeft Zijn rechterhand

Dat is, Hij heeft ons zijne macht, bijstand en gunstige hulp onttrokken.

18) toen de vijand kwam,

Hebreeuws, van, of voor het aangezicht des vijands. De zin is dat Hij de Isra‰lieten niet helpen wilde toen zij voor den vijand vluchtten.

19) tegen Jakob ontstoken

Tegen de nakomelingen van Jakob, doch inzonderheid tegen den stam van Juda.

Lamentations 2:17

93) De HEERE heeft gedaan,

De Heere heeft over u laten komen al wat Hij besloten had over u te brengen. Vergelijk Lev. 26:17; Deut. 28:15.

Le 26.17 De 28.15

94) vervuld,

Aldus wordt het Hebreeuwse woord ook genomen Jes. 10:12; Zach. 4:9.

Isa 10.12 Zec 4.9

95) bevolen had

Dat is, dat Hij door zijne profeten tevoren verkondigd en gedreigd had. Zie Lev. 26, en Deut. 28.

96) van oude dagen;

Gelijk Klaagl. 1:7.

La 1.7

97) Hij heeft den vijand

Hem gevende macht en overwinning over u.

98) Hij heeft den hoorn

Dat is, Hij heeft dengenen, die u haten, grote sterkte en macht gegeven. Zie van het woord horen, boven Klaagl. 2:3.

La 2.3
Copyright information for DutKant