‏ Psalms 9

1) opperzangmeester,

Zie Ps. 4:1.

Ps 4.1

2) muth-labben.

Dit houden sommigen voor de eerste woorden van zeker lied, te dien tijde bekend, naar welks wijze deze psalm gezongen en gespeeld zou worden. Anderen zetten het aldus over: Over het sterven, of den dood desgenen, die tussen [beiden stond], verstaande daardoor Goliath, die tussen het leger Isra‰l en dat der Filistijnen stond, Isra‰l beschimpende en uitdagende. Zie 1 Sam. 17:4. Altoos is het zeker dat de Filistijnen bij Davids tijd, niet alleen v¢¢r, maar ook na Sauls dood, Isra‰l dikwijls zware krijgen hebben aangedaan. Zie 2 Sam. 5:17, enz. en 2 Sam. 8:1, en 2 Sam. 21:15, enz. waarop David in dezen psalm schijnt te zien.

1Sa 17.4 2Sa 5.17 8.1 21.15

3) Ik zal

Anders, ik zal [U] HEERE, loven.

4) achterwaarts

Dat is, terug, gelijk men spreekt van degenen, die met schaamte en schande moeten vluchten.

5) van uw

Dat is, vermits uw bijzondere tegenwoordigheid, die Gij betoond hebt door uw bijstand aan mij, waardoor de vijanden verschrikt, verstrooid en omgekomen zijn.

6) rechtzaak

Versta, de rechtzaak, die ik had tegen mijne vervolgers.

7) troon,

Verg. boven Ps. 7:8, en onder Ps. 9:8.

Ps 7.7 9.7

8) gerechtigheid.

Dat is, rechtvaardige Rechter; of richtende gerechtigheid; dat is, rechtvaardiglijk.

9) gescholden,

Gelijk de mensen met kijven en schelden hun toorn bewijzen, alzo is Gods schelden zoveel als zijn toorn openbaren en bewijzen, hetwelk gemeenlijk vergezelschapt is met den vloek en ondergang zijner vijanden, verg. Ps. 18:15,16, en Ps. 68:31, en Ps. 76:7, en Ps. 80:17, en Ps. 119:21; Zach. 3:2; Judas 9: en grote benauwdheid zijns volks. Zie Ps. 80:17. Anders, verdorven, vernield, uitgeroeid.

Ps 18.14,15 68.30 76.6 80.16 119.21 Zec 3.2 Ps 80.16
10) zijn de

Gelijk gij hadt voorgenomen en u ingebeeld te zullen doen. Spottenderwijze gesproken tegen der vijanden trots roemen. Anders, des vijands verwoestingen zijn voleind enz.

11) Hunlieder

Ja het is integendeel [wil hij zeggen] geheel anders uitgevallen, te weten alzo dat de gedachtinis der vijanden, die omgekomen zijn, ten enenmale is vergaan. Anders, is hunne [te weten, onzer steden] gedachtenis met hen vergaan?

12) zitten;

Als Rechter, gelijk het volgende verklaart.

13) wereld

Dat is, de mensen, die in de wereld wonen.

14) rechtmatigheden.

Hebr. alsof men zeide: In rechtheden, of richtigheden; dat is, zeer recht, billijk, rechtmatiglijk. Alzo Ps. 17:2, en Ps. 58:2, Jes. 45:19.

Ps 17.2 58.1 Isa 45.19
15) in tijden

Hebr. in tijden, in benauwdheid. Gelijk onder Ps. 10:1.

Ps 10.1
16) naam kennen,

Zoals Gij U in Uw woord en Uwe werken openbaart. Zie Ps. 91:14; Jes. 52:6.

Ps 91.14 Isa 52.6

17) zoeken.

Dat is, hier, met gelovige gebeden U om hulp aanroepen.

18) Zion woont;

Waar de ark des verbonds en de godsdienst is, waar Hij zijn genadige tegenwoordigheid op bijzondere wijze betoont.

19) zoekt

Om te straffen. Zie 2 Kron. 24:22.

2Ch 24.22

20) bloedstortingen,

Hebr. loeden;dat is, doodslagen, moorderijen. Zie Gen. 4:10, en Gen. 9:5,6.

Ge 4.10 9.5,6

21) gedenkt

Zie Gen. 8:1.

Ge 8.1

22) geroep

Dat een ieder van hen doet, roepende tot Hem, gelijk volgt Ps. 9:14.

Ps 9.13

23) ellendigen

Anders, zachtmoedigen.

24) poorten

Uit dodelijke raadslagen, menigte en geweld mijner vijanden. Verg. Matth. 16:18. In de poorten kwam te dien tijde het volk bijeen, en daar hield men raad en recht, en daarin bestond de meeste macht en strekte der steden. Zie Gen. 22:17. Men kan het ook zo verstaan dat David zeggen wil, dat hij van God wonderlijk is verlost, toen hij zo na aan den dood was, als iemand aan ene stad is, wanneer hij in de poort is. Verg. Ps. 107:18. David was dikmaals [om zo te spreken] op den dorpel des doods geweest, maar telkens van God, als met de hand, uit het midden der vijanden weggerukt en daarna verheven tot grote eer.

Mt 16.18 Ge 22.17 Ps 107.18
25) dochter

Dat is, in de gemeente Gods te Jeruzalem, die op en aan den berg Zion gelegen was. Zie 2 Kon. 19:21.

2Ki 19.21

26) dat ik

Of, k zal mij verheugen.

27) bekend

Dat is, beroemd, vermaard, geprezen, vanwege het werk zijner gerechtigheid, waarvan in het volgende. Verg. Ps. 74:5.

Ps 74.5

28) Higgajon,

Dat is, verdenking, betrachting.De profeet schijnt te willen zeggen dat zulke oordelen Gods, gelijk hij hier verhaald heeft, met zonderlinge aandacht behoren overwogen en betracht te worden. Anderen houden het voor zekeren toon, of een bijzonder soort van muziek, dienende tot aandacht, zie Ps. 92:4; en van Sela, Ps. 3:3.

Ps 92.3 3.2
29) naar de hel

Ten verderve naar lichaam en ziel. Van het Hebr. woord Scheol, zie Gen. 37:35.

Ge 37.35

30) alle

Niet passende op zijne oordelen, maar zorgeloos in hun boos voornemen voortvarende; zij zijn dan heidenen of verbasterde Isra‰lieten, die niet beter zijn dan de onbesnedenen, of van God vervreemde heidenen.

31) Sta op,

Zie Ps. 3:8.

Ps 3.7

32) zich

Hij stelt de katijvigheid en strekte zijner vijanden aardiglijk tegen elkander, alsof hij zeide: Gij zult immers niet toe laten, Heere, dat een nietig mens alzo den meester [gelijk men zegt] speelt en voor uw aangezicht braveert, gelijk mijne en uwe vijanden zich vermeten te doen. Zie het volgende Ps. 9:21 en Ps. 10:18.

Ps 9.20 10.18
Copyright information for DutKant