Psalms 90
1) gebed van Men houdt het daarvoor, dat Mozes dit gebed gesproken heeft als het volk van Isral in de woestijn gezondigd had. Zie Num. 14: 2) den man Gods. Zie Deut. 33:1, en Richt. 13:6. De 33.1 Jud 13.6 3) toevlucht Te weten, in al onze ellende. Zie Exod. 33:14; Deut. 8:15, en Deut. 33:27. Hebr. ene woning, vertrek. Ex 33.14 De 8.15 33.27 4) van geslacht tot Hebr. in geslacht en geslacht; dat is, bij alle geslachten, of tot alle tijden. 5) Eer de bergen Dat is, eer de bergen als uit den afgrond getogen waren. Zie gelijke wijze van spreken Gen. 2:4; Job 15:7, en Job 38:28,29; Jes. 51:2. Ge 2.4 Job 15.7 38.28,29 Isa 51.2 6) wederkeren Dat is, tot zulk een staat, dat hij vergruisd en als gewreven wordt zo klein als stof, zie Gen. 3:19. Ge 3.19 7) Keert weder, Te weten, het lichaam ter aarde, Ps. 146:4; en de geest tot God, Pred. 12:7. Ps 146.4 Ec 12.7 8) Want duizend Hij wil zeggen: Ofschoon iemand duizend jaar leefde, zo moet hij toch sterven, en Gij neemt hem het leven zo licht alsof hij maar een dag of een week geleefd had, 2 Petr. 3:8. Anders, maar duizend jaren, enz, ziende op Ps. 90:2. om uit te drukken het onderscheid dat er is tussen den sterfelijken mens en den eeuwigdurenden God. 2Pe 3.8 Ps 90.2 9) [als] Hebr. [als] de wacht in den nacht; dat is, een vierde part van een nacht, want de nacht placht in vier waken gedeeld te worden. Zie Mark. 13:35, en Joh. 11:9. Mr 13.35 Joh 11.9 10) Gij overstroomt Alsof hij zeide: Zo haastiglijk als een watervloed wegrukt en afspoelt al wat hij ontmoet. 11) in den morgenstond Hij wil zeggen: De mensen zijn nauwelijks geboren, of zij vergaan terstond, verstaande door den morgenstond de jeugd of kinderjaren. 12) het verandert, Dat is, het wordt vernieuwd in schoonheid. Verg. Job 14:7; Jes. 40:31. Sommigen nemen het van de haastige verandering tot verderf. Job 14.7 Isa 40.31 13) door uwen Die vanwege onze zonden over ons ontstoken is. 14) heimelijk Die voor de ogen der mensen verborgen zijn, en die wij dikwijls zelf niet weten of achten. Zie Ps. 19:13, en Job 20:11. Ps 19.12 Job 20.11 15) in het Te weten, hebt Gij hen gesteld, dat zij klaarlijk voor uw aangezicht blijken. Zie Ps. 51:11; 1 Cor. 4:5, en Hebr. 4:13. Ps 51.9 1Co 4.5 Heb 4.13 16) gaan heen Anders, wenden zich. 17) als ene Dat is, zeer snellijk. Anders, als een woord, hetwelk een geluid is, dat niet duurt, maar het verdwijnt haastelijk in de lucht. 18) zeventig jaren, Te weten, gemeenlijk, ofschoon sommige mensen langer leven. 19) zeer sterk Hebr. in sterkten; te weten, wanneer iemand zeer sterk van natuur is. 20) het uitnemendste Anders, de hoogmoed of stoutheid van dien; dat is, hetgeen waar men stout en moedig op is, te weten de sterkte des levens. 21) is moeite Dat is, als men in het best van zijn leven is, eer nog de oude dagen komen, zo is men al veel moeite en verdriet in deze wereld onderworpen. 22) Wie kent Te weten, alzo dat hij zorgdrage, hoe hij uwen toorn ontslagen mocht worden. Of, die zich wachte U met zijne zonden te vertoornen. 23) naardat Hebr. naar uwe vrezen. Dat is, naar dat Gij te vrezen, of vreeslijk zijt. 24) alzo onze Anders, recht tellen. Alzo wordt het Hebr. woord genomen Num. 27:7, en 2 Kon. 7:9. Nu 27.7 2Ki 7.9 25) dat wij Dat is, dat wij, recht verstaande uwe gramschap tegen de zonde, U leren vrezen en den korten tijd onzes levens besteden tot uw dienst; Job 28:28. Job 28.28 26) wijs hart Hebr. een hart der wijsheid aanbrengen, of toebrengen. 27) tot hoelang? Te weten, vertoeft Gij; of zal het duren, dat Gij U van ons wendt. Of, eer Gij ons verlost. Zie Ps. 6:4. Ps 6.3 28) het betrouwe U Anders, heb berouw. Zie Gen. 6:6. Versta hierbij, dat Gij ons zo zwaarlijk geslagen hebt. Ge 6.6 29) over uwe Dat is, over ons, die uwe knechten of uw volk zijn. 30) in den morgenstond Alsof hij zeide: Bewijs ons vroeg uwe goedertierenheid, na den duisteren nacht der verdrukking. 31) in al onze Dat is, al de dagen onzes levens. 32) naar de dagen, De zin is: Gelijk Gij ons langen tijd hebnt bedroefd met zware plagen, verheug ons weder alzo in de toekomende tijden met uw genadige hulp. 33) gezien hebben. Dat is, gevoeld en geleden hebben, gelijk Ps. 16:10, en Ps. 89:49. Zie ook Ps. 4:7. Ps 16.10 89.48 4.6 34) uw werk Dat is, de volkomen verlossing uit al onze ellenden. 35) gezien worden Of, verschijnen. 36) uwe heerlijkheid Dat is, de verlossing door welke uwe heerlijkheid openbaar gemaakt worde; te weten uwe macht, goedertierenheid en wijsheid. 37) over hunne Dat is, over hunne nakomelingen, achtervolgens het verbond met hunne vaders opgericht. 38) de lieflijkheid Of, dat ook de HEERE onze God een lust aan ons hebbe. 39) bevestig Dat is, regeer al ons voornemen en doen alzo, dat het van nu voortaan altoos door uwe genade vast en bestendig blijve; want zonder God vermogen wij niets; Joh. 15:5; Jak. 1:17. Joh 15.5 Jas 1.17
Copyright information for
DutKant