‏ Revelation of John 1

45) u haast te zien,

Dat is, haast bij u te zijn of tot u te komen.

46) mond tot mond spreken.

Zie de aantekeningen 2 Joh.:12.

47) Vrede zij u.

Dit was de gewone wijze van groeten onder de Joden of Hebre‰n. Zie hiervan Joh. 20:19.

Joh 20.19

48) De vrienden groeten u. Groet

Dat is, de gelovigen die hier zijn.

49) de vrienden

Dat is, de gelovigen die bij u zijn.

50) met name.

Dat is, elk in het bijzonder.

1) openbaring

Gr.Apocalypis; welk woord zelfs in de gewone Latijnse overzetting en verscheidene andere wordt behouden, en betekent een Openbaring, of ontdekking van verborgene dingen, gelijk dit woord van het Evangelie in het algemeen gebruikt wordt, Matth. 11:25; Ef. 3:5. Doch hier wordt het genomen voor een openbaring der dingen, die na dien tijd zouden geschieden, gelijk in dit vers wordt uitgedrukt. En dit woord openbaring wordt ook hier gesteld als een opschrift des boeks, gelijk de profeten in het begin hunner profetie‰n dergelijk opschrift gebruikt hebben; zie Jes. 1:1; Hos. 1:1; Jo‰l 1:1; Micha 1:1.

Mt 11.25 Eph 3.5 Isa 1.1 Ho 1.1 Joe 1.1 Mic 1.1

2) God

Namelijk de Vader, gelijk uit het volgende blijkt.

3) Hem

Namelijk Jezus Christus, als middelaar, en ten opzichte van Zijn menselijke natuur. Want als de eeuwige God is Hij van eenzelfde wezen en alwetendheid met den Vader; maar als Middelaar ontvangt Hij den Vader de orde en het bevel, en naar Zijn mensheid ook zelfs de kennis der dingen, die tot uitvoering van Zijn middelaarsambt, en tot zaligheid Zijner gemeente nodig zijn. Zie Joh. 1:16; Joh. 3:31,32, enz.

Joh 1.16 3.31,32

4) te tonen

Namelijk niet alleen met woorden, maar ook met gezichten en afbeeldingen.

5) de dingen

Dit wordt gezegd ten opzichte van de beginselen dezer geschiedenissen, waarop de voortgang tot den laatsten dag toe zou volgen; 2 Petr. 3:8,9.

2Pe 3.8,9
6) Dewelke

Namelijk Johannes.

7) het Woord

Dit nemen sommigen van de volgende openbaring; maar daar Johannes met deze woorden zijn aanzien schijnt te willen versterken, opdat de volgende profetie te beter worde aangenomen, zo wordt het door anderen genomen van zijn voorgaande apostolische prediking en schriften, waarin hij betuigd heeft hetgeen hij van Christus gezien en gehoord had, gelijk hij ook spreekt in zijn Evangelie, hoofdstuk Joh. 19:35; Joh. 21:24, en in zijn eerste zendbrief, 1 Joh. 1:1, en gelijk van de apostelen in het algemeen gezegd wordt Luk. 1:2. Doch kan ook van beiden verstaan worden.

Joh 19.35 21.24 1Jo 1.1 Lu 1.2

8) de getuigenis

Dat is, hetwelk hij van Jezus Christus persoon, van Zijne prediking, wonderen, lijden, sterven en van Zijn verheerlijking heeft gegeven. Zie dergelijke ook in Petr. 1:16, enz.

Re 1.16
9) de tijd

Namelijk dat deze dingen beginnen zullen te geschieden, en derhalve dat de gelovigen zich met de oordelen Gods tegen de verdrukkers, en met de zalige uitkomst der verdrukten [welke beide dingen hier doorgaans worden voorgesteld] zullen mogen vertroosten en versterken. Anderzins wordt ook zelfs de laatste ure en dag gezegd nabij te zijn, omdat Hij den mensen onvoorziens zal overkomen. Zie Matth. 24:43, enz.; 1 Thess. 5:2,4; 2 Petr. 3:10; Openb. 3:3.

Mt 24.43 1Th 5.2,4 2Pe 3.10 Re 3.3
10) aan de

Namelijk die Openb. 1:11 met name worden uitgedrukt, die van Paulus wel eerst waren gesticht, maar van Johannes daarna, als de langstlevende van al de apostelen opgebouwd en meer bevestigd zijn, gelijk al de oude geschiedenissen getuigen, dat hij te Efeze is gestorven. Doch onder deze zeven gemeenten worden alle andere gemeenten van Christus verstaan, daar enige van die gemeenten, niet zeer lang na den tijd van den apostel Johannes, vergaan of verstrooid zijn; gelijk daarom ook in het besluit van elken brief daarbij wordt gevoegd: Wie oren heeft om te horen, die hore wat de Geest tot de gemeenten zegt.

Re 1.11

11) die in

Hij bedoelt Klein-Azi‰, nu Anatoli‰ of Natoli‰ genoemd, waarin deze steden alle lagen.

12) van Hem

Hierdoor wordt de eeuwige en onveranderlijke godheid van den Vader verstaan, en drukt de apostel hiermede uit den naam van Ehejeh, dat is: Ik zal zijn, die God Zichzelf geeft, Exod. 3:14, en den naam Jehova, waarmee de zelfswezige en onveranderlijke God alom in het Oude Testament wordt genaamd.

Ex 3.14

13) de zeven

Sommigen verstaan hier, door de zeven engelen, waarvan meermalen in dit boek gewag gemaakt wordt, die hier nevens God in dezen wens van genade en vrede zouden gesteld zijn, als werktuigen Gods en middelen, waardoor God Zijne gemeenten beschut, en Zijn genade menigmalen bewijst, gelijk Paulus 1 Tim. 5:21; Timothes betuigt voor God en Zijn uitverkorene engelen. Doch daar in dezen wens de genade en vrede van deze zeven geesten wordt gebeden met dezelfde woorden, waarmede deze van God, en daarna van Christus wordt gebeden, welke geen enkel schepsel kan gegeven worden, Jes. 42:8; Jak. 1:17, zo moet hier door deze zeven geesten verstaan worden de Heilige Geest, die ook een gever is van deze Evangelische genade en vrede, 2 Cor. 13:13, en daarom zeven geesten genoemd wordt, omdat Hij Zijn gaven in deze zeven gemeenten zo volkomen uitstort, alsof Hij zovele geesten ware; en wordt deze verklaring ook daaruit bewezen, dat deze zeven geesten nergens worden geteld onder degenen, die God of het Lam aanbidden, gelijk wel de vier dieren, de vier en twintig Ouderlingen, met al de scharen der heilige engelen hier doen; gelijk ook daaruit, dat deze zeven geesten uitdrukkelijk worden genoemd, Openb. 4:5, zeven lampen van vuur brandende voor den troon; dat is, de velerlei wijsheid en gaven van den Heiligen Geest, die den troon Gods bijzonder verlichten en versieren; gelijk ook Openb. 5:6, de hoornen en ogen; dat is, de macht en wijsheid van het Lam; en dat zij hier in een graad worden gesteld tussen God en tussen Christus. Doch hier wordt de Heilige Geest met Zijn gaven tussen de Vader en Christus gesteld, omdat de apostel van de weldaden en eigenschappen van Christus in het vervolg nog meer wil spreken.

1Ti 5.21 Isa 42.8 Jas 1.17 2Co 13.13 Re 4.5 5.6
14) de getrouwe

Namelijk die ons het Evangelie uit den schoot des Vaders heeft gebracht, en door Zijn dood verzegelt; Joh. 1:18; 1 Tim. 6:13.

Joh 1.18 1Ti 6.13

15) in Zijn

Dat is, door Zijn bloedigen dood en offerande; Hebr. 9:14.

Heb 9.14
16) tot koningen

Namelijk om geestelijke heerschappij te voeren over de zonde en de wereld, en om geestelijke offeranden der dankbaarheid voor onze verlossing Gode toe te brengen. Zie 1 Petr. 2:5,9.

1Pe 2.5,9
17) komt met

Dat is, zal komen, namelijk ten laatsten dage in Zijn heerlijkheid, om op de wolken als Zijn rechterstoel zittende, alle mensen te oordelen; gelijk Dan. 7:13. Waarmee hij de vervulling van dit boek zal besluiten.

Da 7.13

18) alle oog

Namelijk niet alleen der gelovigen, maar ook zelfs der ongelovigen, gelijk het volgende aantoont.

19) doorstoken

Dat is, gekruisigd en gedood hebben, gelijk Joden en heidenen in Zijn persoon Hem op aarde gedaan hadden, en nog dagelijks in Zijn gemeente en leden deden; deze plaats is genomen uit Zach. 12:10, waar dezelfde woorden voorzeggenderwijze van God worden gesproken, die hier op den Zoon Gods, namelijk Christus, als God, worden geduid.

Zec 12.10

20) alle geslachten

In Zacharia schijnen deze woorden alleen van de stammen en geslachten van Isra‰l uitgesproken te worden; doch het is bekend, dat daaronder ook doorgaans de heidenen, die tot de kerk van Christus ten tijde van het Nieuwe Testament zouden geroepen zijn, worden begrepen; en kan daarom deze plaats van alle volken, beide Joden en heidenen wel worden verstaan, waarvan sommigen zich met droefheid en berouw over hun voorgaande vergrijpen, tegen Christus en Zijn gemeente, hebben bekeerd, en hun bekering ook in de toekomst van Christus, zullen bewijzen; en de andere hardnekkigen hun rechter met verschrikken tegen hen zullen moeten zien komen; gelijk de woorden van Zacharia ook van beide verstaan kunnen worden.

21) over Hem rouw bedrijven;

Of voor Hem.

22) ja,

Dat is, ja het geschiedde alzo; en wordt door de verdubbeling van deze twee woorden de grote begeerte van den profeet en van andere gelovigen uitgedrukt, en door de verandering der taal in het Grieks en Hebreeuws geschikt te kennen gegeven, dat deze wens den gelovigen Grieken of heidenen met de Hebre‰n of Joden gemeen is. Zie hierna Openb. 22:20.

Re 22.20
23) Alfa

Deze wijze van spreken is genomen uit het Griekse A. B., in welke taal Johannes hier schrijft, waar de A., door hen genoemd Alfa, de eerste, en de grote O, door hen genoemd Omega, de laatste letter is, gelijk in den tekst ook wordt verklaard.

24) het begin

Namelijk van alle dingen, hetwelk van God gezegd wordt, niet alleen omdat Hij van eeuwigheid v¢¢r alle schepselen geweest is, en, al is het dat de schepselen veranderen of vergaan, Hij evenwel altijd dezelfde blijft. Hebr. 1:11,12; maar ook omdat Hij de oorsprong en het einde is van allen, daar alle dingen van Hem en tot Zijn eer zijn; Spreuk. 16:4; Rom. 11:36. Zie ook Jes. 41:4, en Jes. 44:6.

Heb 1.11,12 Pr 16.4 Ro 11.36 Isa 41.4 44.6

25) de Heere,

Namelijk Christus, die zich hier aan Johannes openbaart, en van wien in Openb. 1:7 is gesproken; wien als den enigen God met den Vader, deze eigenschappen ook hierna Openb. 1:11,17, en Openb. 22:13, uitdrukkelijk worden toegeschreven.

Re 1.7,11,17 22.13
26) Ik

Hier begint de openbaring zelf, en drukt de apostel eerst zijn naam uit, naar de gewoonte der profeten Jeremia, Dani‰l en anderen, die hun namen in dergelijke voorzeggingen soms plegen uit te drukken, als ook de plaatsen en gelegenheden, waar hun zulke openbaringen zijn geschied, tot meerdere verzekering der zaken.

27) Patmos,

Dit is een eiland gelegen in de Middellandse en Ege‹sche zee; een van de eilanden genaamd Cyclades, naar welk eiland de apostel Johannes verbannen was door keizer Domitianus, gelijk getuigen Euseb. Histor.Eccl.lib. 3, hfdst. 16, en Hieronymus in Catal.Ser. Eccl. om des Evangelies wil, gelijk in den tekst volgt.

28) in den

Dat is, in een vertrekking of verheffing van zinnen door den Heiligen Geest, gelijk Petrus geschied is Hand. 10:10, en Paulus van zichzelf getuigt 2 Cor. 12:2, en gelijk den profeten ook doorgaans is geschied.

Ac 10.10 2Co 12.2

29) den dag

Dat is, den eersten dag der week, zo genoemd omdat Christus op dien dag is opgestaan van de doden, en omdat de dienst des Heeren reeds in dien tijd door de christenen, in plaats van den Sabbat, werd gepleegd, gelijk alle oude leraars getuigen, en ook volgt uit Hand. 20:7, en 1 Cor. 16:2. Op dien dag dan, die tot den godsdienst was geheiligd, is Johannes, met heilige overdenkingen bezig zijnde, omdat hij in een plaats was waar toen nog geen vergaderingen schijnen geweest te zijn, deze Openbaring geschied.

Ac 20.7 1Co 16.2

30) als ener

Dat is, zo helder en klaar als van een bazuin. Want dat het een sprekende stem is geweest blijkt uit hetgeen volgt.

31) Ik ban

Zie hiervan de aantekeningen tevoren op Openb. 1:8.

Re 1.8

32) een boek,

Of boeksken.

33) Efeze,

Dit was de hoofdstad van Klein-Azi‰, gelegen tegen de Jonische zee, waar Paulus langen tijd heeft gepredikt, Hand. 19:1, enz. en aan welke gemeente hij dien vermaarden zendbrief tot de Efezeren heeft geschreven; gelijk ook de zes andere steden in hetzelfde Azi‰ waren gelegen. Van Smyrna en Pergamus is in de Schrift niets meer te lezen, gelijk ook niet van Sardis en Filadelfia; maar van Thyatire wordt ook gewag gemaakt Hand. 16:14, in de bekering van Lydia de purperverkoopster en van Laodicea in den zendbrief aan de Colossensen, Col. 4:15,16. Doch Plinius getuigt dat sommige van die steden enigen tijd daarna door aardbeving zijn vergaan.

Ac 19.1 16.14 Col 4.15,16
34) de stem

Dit is, dengene van wien deze stem was.

35) zeven

Hierdoor worden de zeven gemeenten aangeduid, die voor God dierbaar als goud zijn, gelijk in Openb. 1:20 wordt verklaard; en dit beeld is genomen van den gouden kandelaar, die in het heilige van den tabernakel was, en dag en nacht door de priesters met olie en licht in zijn lampen moest voorzien worden, Lev. 24:2, gelijk hetzelfde beeld ook te vinden is Zach. 4:2; en daardoor werden afgebeeld de gaven en verlichting van den Heiligen Geest, en de naarstigheid der priesters in het verzorgen derzelve door het woord en de Sacramenten waarvan Christus alleen, als den enigen priester van het Nieuwe Testament, de zorg en eer hier wordt toegeschreven.

Re 1.20 Le 24.2 Zec 4.2
36) den Zoon

Dat is, in Christus Jezus, die in het Evangelie doorgaans zo wordt genoemd, en hier den Zoon des mensen gelijk wordt gezegd, omdat Hij verschijnt in een gezicht en niet in Zijn persoon; en dat in zulke gedaante, niet die Hij heeft in Zijn natuur, maar die Hij heeft in Zijne werkingen en eigenschappen, waarop hier wordt gezien; gelijk Hij elders als een lam, als zittende te paard, of op andere wijze in deze openbaring wordt vertoond; en Hij wordt de Zoon des mensen genoemd, niet alleen omdat Hij een waarachtig mens is, uit de vrouw geworden, maar omdat Hij die is, waarvan Dani‰l ook zo is verschenen; of enen die eens mensen Zoon, dat is, een mens gelijk was.

37) een lang

Namelijk hetwelk eigenlijk een priesterlijk kleed was; Exod. 28:4,40, en Exod. 39:27.

Ex 28.4,40 39.27

38) omgord

Daarmee wordt zijn vaardigheid in het bedienen van zijn ambt uitgedrukt, gelijk door den gouden gordel zijn waardigheid.

39) was wit

Daarmee wordt de wijsheid en eeuwigheid van Jezus Christus afgebeeld, gelijk ook deze eigenschappen van God den Vader, zo worden afgebeeld; Dan. 7:9.

Da 7.9

40) Zijn ogen

De volgende beelden zijn meest genomen uit Dan. 10:6, waar Dani‰l bijna dergelijk gezicht is verschenen. Door de vlam des vuurs worden Zijn alwetende en alles doorstralende ogen, zelfs in de harten der mensen, verstaan, gelijk af te leiden is uit Openb. 2:18,19,23.

Da 10.6 Re 2.18,19,23

41) blinkend

Grieks Chalkolibano; dat is, metaal uit Libanon, of fijn koper; gelijk dergelijke verschijning staat Ezech. 1:7, en Dan. 10:6, waardoor de standvastigheid en onverwinnelijke sterkte van Christus wordt afgebeeld, die niemand kan aantasten zonder zich te beschadigen, en waarmee Hij zich alles kan onderwerpen.

Eze 1.7 Da 10.6

42) van vele

Namelijk die van de rotsen aflopen en door niemand kunnen gestuit worden; een beeld van de kracht der stem van Christus, die onder alle tongen en volken is doorgedrongen, gelijk dit woord wateren van den engel zelf wordt verklaard; Openb. 17:15.

Re 17.15
43) zeven

Deze sterren worden hierna, Openb. 1:20, verklaard te zijn de engelen of opzieners der gemeente, die bij sterren worden vergeleken, omdat zij de gemeente met hun leer en leven moeten voorlichten, gelijk de sterren de reizende lieden te land en te water doen.

Re 1.20

44) in zijn

Deze sterren worden gezegd te zijn in de rechterhand van Christus, omdat Hij die zendt, regeert en beschermt, en door hen krachtig is in de harten der mensen, en nochtans ook machtig om hen te straffen, zo zij hun beroep niet behoorlijk waarnemen; gelijk af te nemen is uit Openb. 2:1,5.

Re 2.1,5

45) tweesnijdend

Namelijk van Zijn woord, zo door Zijn beloften, tot troost der gehoorzamen, als door Zijn dreigementen tot straf der ongehoorzamen, gelijk verklaard wordt Openb. 2:16, en Openb. 19:15. Zo wordt ook Gods Woord genoemd Ef. 6:17; Hebr. 4:12.

Re 2.16 19.15 Eph 6.17 Heb 4.12

46) gelijk de

Hierdoor wordt de heerlijkheid van Christus aangeduid, gelijk ook de gelovigen hiernamaals in het eeuwige leven, Matth. 13:43; die nochtans geen heerlijkheid hebben dan van Christus en door Christus.

Mt 13.43
47) viel ik

Namelijk eensdeels uit eerbied, eensdeels uit verschrikking, gelijk Dan. 8:18, en Dan. 10:8, enz. en anderen ook is overkomen.

Da 8.18 10.8

48) ben de

Zie daarvan hiervoren Openb. 1:8,11.

Re 1.8,11
49) die leef,

Anders: en ik was de levende en was dood. Want Christus, dood zijnde naar het vlees, bleef evenwel levend naar den geest, dat is naar Zijn goddelijke natuur, gelijk Hij ook nu naar beide in der eeuwigheid leeft.

50) de sleutels

Dat is, de macht om u van dood en hel te verlossen, en de vijanden daarin te werpen. Zie Matth. 10:28.

Mt 10.28
51) hetgeen gij

Namelijk in dit gezicht. Anderen nemen het breder voor al hetgeen in de gemeente van Christus tot den tijd van Christus' hemelvaart door den apostel was gezien. Doch het Openb. 1:1 strijdt hiertegen, gelijk ook Openb. 4:1.

Re 1.1 4.1

52) hetgeen is,

Dat is, den stand der zeven gemeenten, zo die tegenwoordig is, en hetgeen ik u aan hen terstond bevelen zal te schrijven; hetwelk in de twee volgende hoofdstukken geschiedt.

53) hetgeen geschieden

Namelijk hetgeen van het begin van het vierde hoofdstuk tot het einde van het boek wordt beschreven.

54) zijn

Dat is, betekenen, of stellen voor ogen; gelijk Gen. 41:27, en meermalen in de Heilige Schrift. Doch van deze zeven sterren en zeven kandelaren, zie de aantekening hiervoor op Openb. 1:12,16.

Ge 41.27 Re 1.12,16

55) de engelen

Dat is, leraars of opzieners der zeven gemeenten, gelijk de profeten en priesters ook soms engelen worden genoemd, omdat zij door God worden uitgezonden om het volk van Godswege te leren, te vermanen, te troosten en te waarschuwen. Zie Richt. 2:1, Hag. 1:13; Mal. 2:7.

Jud 2.1 Hag 1.13 Mal 2.7
Copyright information for DutKant