‏ Romans 6

1) zullen wij dan zeggen?

Deze tegenwerping rijst uit hetgeen Paulus in de Rom. 5:20,21 had gezegd.

Ro 5.20,21

2) in de zonde blijven,

Dat is, onder de heerschappij der verdorvenheid, die in ons nog overig is, Rom. 7:14. Of, in allerlei zonde, die in de wereld de overhand heeft.

Ro 7.14

3) te meerder worde?

Namelijk gelijk in Rom. 5:20,21 schijnt betuigd te zijn; hetwelk aldaar verklaard is.

Ro 5.20,21
4) Dat zij verre.

De apostel verwerpt met deze woorden zulk gevolg, als het antwoord onwaardig, en bewijst het tegendeel, dat wij in de zonde niet moeten blijven.

5) die der zonde gestorven zijn,

Dat is, wij die van de heersende macht der inwonende zonde door Christus' Geest verlost zijn, Rom. 6:6,7; want der zonde sterven betekent in de Schrift des Nieuwen Testaments de zonde in ons geen leven laten hebben, dat is, niet leven onder de macht en heerschappij der zonde.

Ro 6.6,7

6) in dezelve leven?

Dat is, de zonde haar leven en kracht laten, en in ons de overhand laten hebben.

7) in Christus Jezus gedoopt zijn,

Namelijk om te betuigen onze gemeenschap, die wij met Christus hebben door het geloof.

8) in Zijn dood gedoopt zijn?

Dat is, door de doop verzekerd worden dat wij gemeenschap hebben aan Zijnen dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest is verworven, door wiens werking de verdorvenheid, die in ons is, haar leven of heersende kracht is benomen, hetwelk is de eerste trap onzer wedergeboorte; Tit. 3:5,6. De apostel schijnt hier te zien op de wijze van dopen, in de warme Oosterse landen veel gebruikelijk, waar de mensen geheel in het water ingedoopt werden, een weinig tijds onder het water bleven, en daarna uit het water oprezen; en aan te wijzen, dat deze indoping en blijven in het water ene afbeelding is van Christus' dood en begrafenis, en het oprijzen uit het water van Zijne verrijzenis. Hetwelk ook op onze wijze van dopen door besprenging wel kan gepast worden.

Tit 3.5,6
9) met Hem begraven,

Dit is de tweede trap onzer wedergeboorte, die ons door den doop wordt verzegeld, namelijk de toeneming en volharding in de doding der zonde in ons, gelijk de begrafenis ene volharding was van den dood van Christus, Rom. 6:6.

Ro 6.6

10) tot de heerlijkheid des Vaders,

Grieks dia; welk woord meest betekent door; dat is door de heerlijkheid des Vaders; doch wordt ook somwijlen voor tot genomen, hetwelk hier best past. Zie 2 Petr. 1:3.

2Pe 1.3

11) alzo ook wij

Dit is de derde trap onzer wedergeboorte, die wij door de kracht der opstanding van Christus ontvangen, en ons door den doop wordt betekend en verzegeld; namelijk dat wij kracht ontvangen hebben om voortaan in nieuwheid des levens, dat is in heiligheid en reinigheid te wandelen; Ef. 5:26,27.

Eph 5.26,27
12) een plant geworden zijn

Of, tezamen geplant zijn; ene gelijkenis, genomen van een ent, die in een jeugdigen boom ingegrift wordt, welke tot ‚‚ne plant wordt met den boom en het sap des levens en der vruchtbaarheid uit hem trekt. Alzo, wil hij zeggen, die met Christus, als de stam, door het geloof zijn verenigd [waarvan de doop ook een teken is, Gal. 3:27], die verkrijgen door den Geest van Christus de kracht niet alleen om de zonden te doden en allengskens te begraven, maar ook om in nieuwheid des levens meer en meer op te staan en ter ere Gods heiliglijk te leven; Joh. 15:1.

Ga 3.27 Joh 15.1
13) onze oude mens

Alzo noemt hij de aangeboren blindheid en verdorvenheid des mensen, die wij van den eersten mens erven, die hij elders ook vlees noemt, gesteld tegen den nieuwen mens, die bestaat in kennis, heiligheid en rechtvaardigheid; Ef. 4:22; Col. 3:9.

Eph 4.22 Col 3.9

14) met [Hem] gekruisigd is,

Dewijl Christus onze zonden aan het kruis op zich geladen heeft, niet alleen om die te verzoenen, maar ook om dezelve te niet te doen, gelijk volgt. Zie ook Hebr. 9:14,26,28.

Heb 9.14,26,28

15) het lichaam der zonde

Dat is, de gehele massa of samenvoeging van deze verdorvenheid, welke is als een onzuiver lichaam, dat vele onzuivere leden heeft; Col. 2:11, en Col. 3:5.

Col 2.11 3.5

16) te niet gedaan worde,

Dit lichaam der zonde is wel van Christus geheel teniet gedaan, zoveel Zijne verdiensten aangaat, en is ook door Zijnen Geest in de wedergeborenen de kracht van heersen benomen, Rom. 6:12,14, maar moet allengskens meer en meer in ons vernietigd worden door denzelfden Geest, met nadere toe‰igening van den dood van Christus, gelijk Paulus daartoe de wedergeborenen vermaant, Rom. 8:13, en Rom. 12:2; Ef. 4:22; Col. 3:9, totdat dezelve in ons namaals geheel zal vernietgigd worden; Hebr. 4:10.

Ro 6.12,14 8.13 12.2 Eph 4.22 Col 3.9 Heb 4.10

17) niet meer de zonde dienen.

Namelijk gelijk wij deden v¢¢r onze wedergeboorte. Zie van dezen dienst der zonde nader verklaring Rom. 6:16,17,18,19.

Ro 6.16,17,18,19
18) die gestorven is,

Dit is ene rede, genomen van de gelijkenis van een dood mens, die de werken van levenden niet meer doet en aan gene diensten meer is verbonden, waaraan hij in zijn leven verbonden was.

19) gerechtvaardigd van de zonde.

Dat is, van hare macht vrijgemaakt of verlost. Want hier wordt eigenlijk niet gesproken van de vergeving der zonden, gelijk in de vijf voorgaande hoofdstukken, maar van de vernietiging van de macht der zonde; ene gelijkenis, genomen van een mens, die van den rechter gerechtvaardigd of vrijgesproken zijnde, ook meteen van de banden verlost en vrijgelaten wordt.

20) met Christus gestorven zijn,

Zie de aantekeningen Rom. 6:3,4.

Ro 6.3,4

21) met Hem zullen leven;

Namelijk in dit leven een geestelijk leven, en hiernamaals het eeuwige leven. Zie Rom. 8:10,11; Ef. 2:5; Col. 2:13, en Col. 3:1,2,3,4.

Ro 8.10,11 Eph 2.5 Col 2.13 3.1,2,3,4
22) heerst niet meer over Hem.

Dat is, heeft gene macht meer over Hem.

23) der zonde

Namelijk tot verzoening en vernietiging derzelve.

24) eenmaal gestorven;

Want door ‚‚ne offerande heeft hij in eeuwigheid volmaakt die geheiligd worden; Hebr. 10:14.

Heb 10.14

25) Gode.

Dat is, bij God en ter heerlijkheid Gods, tot Zijne rechterhand gezet zijnde.

26) der zonde dood zijt,

Dat is, der zonde gestorven zijt. Zie de aantekeningen Rom. 6:2.

Ro 6.2

27) Gode levende zijt

Dat is, de kracht hebt ontvangen door den Geest van Christus om voor God en ter ere Gods te leven en de zonde meer en meer te doden. Daaruit vloeit dan de vermaning in de volgende verzen. Zie ook Rom. 8:1, enz.

Ro 8.1
28) dan de

Dat is, dewijl gij wedergeboren zijt en verlost van de macht der zonde.

29) zonde niet

Dat is, de overblijfselen der verdorvenheid, die in ons tot onze oefening en vernedering overig zijn.

30) heerse in uw

Dat is de overhand hebbe, namelijk over de kracht en bewegingen des Geestes in u. Zie Rom. 8:13,14; Gal. 5:16,17,18.

Ro 8.13,14 Ga 5.16,17,18

31) sterfelijk lichaam,

Dit wordt gezegd, niet omdat de kwade begeerlijkheden alleen in het lichaam zijn, of haar oorsprong alleen uit het lichaam en niet uit de ziel hebben; want dat strijdt tegen hetgeen Christus zegt Matth. 15:18,19, en Paulus, Gal. 5:19,20; maar omdat deze kwade begeerlijkheden zich in het lichaam meest openbaren en door het lichaam uitgevoerd worden.

Mt 15.18,19 Ga 5.19,20

32) te gehoorzamen

Dat is, te volgen of te doen, waar de zonde ons door verscheidene begeerlijkheden toe verlokt Jak. 1:14.

Jas 1.14
33) der zonde

Dat is, tot dienst van de zonde, die in u nog is.

34) wapenen der ongerechtigheid;

Dat is, instrumenten, uitvoerders der ongerechtigheid, gelijk een soldaat met zijne wapenen uitvoert hetgeen hem zijn overste gebiedt.

35) Gode,

Dat is, ten dienste Gods.

36) uit de doden

Dat is, als uit den dood en de macht der zonde verlost en met het leven der gerechtigheid door Christus begaafd.

37) uw leden

Namelijk als die instrumenten zijn der ziel, om uit te voeren hetgeen zij wil of begeert.

38) de zonde

In Rom. 6:12 was dit ene vermaning, doch hier is het ene belofte, dat de zonde in ons niet zal heersen, zo wij maar daartegen behoorlijk strijden; waarvan de reden in de navolgende woorden wordt gegeven.

Ro 6.12

39) onder de wet,

Namelijk die wel beveelt wat wij doen moeten, maar geeft de macht niet om te doen wat zij beveelt; verschrikt ons wel door hare dreigementen, maar verkwikt en verwakkert ons niet om de zonde te overwinnen, doordien wij daardoor meer en meer van de zonde worden overtuigd; Rom. 7, en 2 Cor. 3.

40) maar onder de genade.

Namelijk Jezus Christus, die ons niet alleen van de schuld, maar ook van de macht der zonde heeft verlost, en ons door Zijnen Geest de kracht geeft om de zonde met hare begeerten tegen te staan, en te overwinnen. Zie Rom. 8:1,2,3,13; 2 Tim. 1:7; 1 Joh. 5:4.

Ro 8.1,2,3,13 2Ti 1.7 1Jo 5.4
41) Wat dan?

Deze tegenwerping rijst daaruit, dat iemand deze woorden, niet zijn onder de wet, kwalijk had kunnen duiden; namelijk alsof hij dat verstaan had van de gehoorzaamheid der wet, of van den regel der gerechtigheid, die in de wet begrepen is, en het woord genade, van ene toelating of vrijheid van leven zo het elk belieft; hetwelk de apostel in het einde van Rom. 6:15 verwerpt en in de navolgende verzen krachtig wederlegt.

Ro 6.15
42) ter gehoorzaamheid,

Dat is, om dien te gehoorzamenn en uzelven te onderwerpen.

43) der zonde tot den dood,

Dat is, der heersende zonde, gelijk voren.

44) der gehoorzaamheid

Namelijk die gij God voor uwe verlossing schuldig zijt.

45) tot gerechtigheid?

Namelijk om gerechtigheid te oefenen.

46) waart,

Namelijk eer gij in Christus hebt geloofd.

47) aan het voorbeeld der leer,

Namelijk des Evangelies, die ene leer is der godzaligheid en gerechtigheid, en gelijk een voorbeeld, dat zodanigen nadruk ook laat in degenen, die haar aannemen, alzo dat zij door de kracht van Gods Geest zichzelven tot navolging derzelver leer ook overgeven.

48) van de zonde,

Dat is, van de slavernij der zonde.

49) menselijke wijze,

Dat is, bij gelijkenis van zaken, die onder de mensen bekend zijn.

50) om der zwakheid uws vleses wil;

Dat is, opdat gij vanwege de zwakheid uws verstands in geestelijke zaken hetzelve te beter moogt begrijpen, Joh. 3:12.

Joh 3.12

51) der onreinigheid

Dat is, der vleselijke lusten.

52) der ongerechtigheid,

Dat is, der begeerlijkheden, die strekken tot onderdrukking uws naasten.

53) tot ongerechtigheid,

Dat is, tot volvoering van zulke kwade lusten en begeerlijkheden.

54) tot heiligmaking.

Namelijk van uwen handel en wandel voor God en de mensen, gelijk Rom. 6:22.

Ro 6.22
55) vrij van de gerechtigheid.

Grieks vrij der gerechtigheid; dat is, ontbloot van alle ware gerechtigheid; of der gerechtigheid niet onderworpen, gelijk een vrij mens, die onder niemand staat.

56) nu

Namelijk nadat gij tot kennis zijt gekomen.

57) schaamt?

Dat is, leedwezen hebt en schaamte, over de schandelijkheden, waar gij tevoren behagen in had.

58) is de dood.

Namelijk tenzij wij daarvan gerechtvaardigd en geheiligd geweest waren door het bloed en den Geest van Christus; 1 Cor. 6:11.

1Co 6.11
59) van de zonde vrijgemaakt zijnde,

Dat is, van de slavernij der zonde, gelijk voren.

60) Gode dienstbaar gemaakt zijnde,

Dat is, bekwaam en gewillig om God te dienen.

61) tot heiligmaking,

Namelijk in dit leven, gelijk Rom. 6:19. Zie 1 Thess. 4:3.

Ro 6.19 1Th 4.3
62) de bezoldiging der zonde

Grieks bezoldingen; ene gelijkenis, genomen van de krijgslieden, die ten einde van hun dienst hunne betaling of soldij krijgen.

63) de dood,

Namelijk niet alleen de tijdelijke, maar ook de eeuwige, gelijk uit het navolgende lid blijkt.

64) de genadegift Gods

Namelijk die wij door Christus verkrijgen in onze heiligmaking, waarvan hij hier spreekt.

65) is het eeuwige leven,

Dat is, heeft tot een einde het eeuwige leven, gelijk gesproken wordt Rom. 6:22; niet dat dezelve zulks verdient [want dan zou het niet zijn ene genadegift], maar omdat Christus ons zulks verdiend heeft, en uit genade zal schenken, gelijk de volgende woorden, door Jezus Christus onzen Heere, bewijzen.

Ro 6.22
Copyright information for DutKant