Romans 8:28

75) En wij weten,

Hier begint de laatste reden van vertroosting, die de gelovigen in al hunne zwarigheden stellen tegen alle aanvechtingen en verdrukkingen, genomen van Gods eeuwigen raad of vast voornemen, om ons dwars door alle zwarigheden, door de volgende middelen tot de zaligheid te brengen.

76) alle dingen medewerken

Dat is, alle zwarigheden en verdrukkingen, waarvan hij tot nog toe heeft gesproken.

77) naar [Zijn] voornemen

Namelijk dat Hij in zichzelven voorgenomen heeft, om de mensen uit genade door Christus zalig te maken. Zie Ef. 1:9,11, enz.

Eph 1.9,11

78) geroepen zijn.

Namelijk tot het ware geloof, dat door de liefde krachtig is, niet alleen door een uitwendige, maar ook door een inwendige en krachtige roeping, waar de gehoorzaamheid zekerlijk op volgt; Joh. 6:44,65; 1 Cor. 1:24,26.

Joh 6.44,65 1Co 1.24,26

Romans 9:11

36) nog niet geboren waren,

Dat is, nog in het lichaam van de moeder waren; Gen. 25:22,23.

Ge 25.22,23

37) noch iets goeds

Namelijk waardoor zij van elkander konden worden onderscheiden; want anderszins waren zij alrede in zonden ontvangen, en in het lichaam der moeder levende, toen dit goddelijke antwoord over hen geschiedde. Zodat God op het geloof in hen niet heeft gezien, dewijl de ware gelovigen niet kunnen gezegd worden den ongelovigen gelijk te zijn, alzo zij, door den Geest Gods geheiligd zijnde, beter zijn dan de ongelovigen; Rom. 5:19.

Ro 5.19

38) het voornemen Gods,

Dat is, het genadige besluit van God, van sommigen uit het menselijke geslacht in Christus te verkiezen; Ef. 1:4. Of, opdat het voornemen, dat naar de verkiezing Gods is, vast bleve.

Eph 1.4

39) uit den Roepende;

Dat is, uit de onverdiende genade en gunst van God, die degenen, die Hij uitverkoren heeft, ook krachtiglijk roept en tot het geloof en de godzaligheid brengt, Rom. 8:30; 2 Tim. 1:9. Zie ook Gal. 5:8; 1 Thess. 2:12. Zo is het dan niet uit het geloof, want hetzelve is niet in den roependen God, maar in den geroepen mens.

Ro 8.30 2Ti 1.9 Ga 5.8 1Th 2.12

Ephesians 1:11

34) In Hem,

Namelijk Christus, als ons Hoofd, gelijk tevoren verklaard is.

35) wij ook een

Namelijk die uit de Joden tot Christus bekeerd zijn, gelijk ook in Ef. 1:12 verklaard wordt.

Eph 1.12

36) erfdeel geworden

Of, een lot verkregen hebben, namelijk des Heeren in zijne gemeente. En hier schijnt de apostel te zien op de uitdeling van de erve van het land Kana„n door het lot onder de twaalf stammen Isra‰ls, die een schaduw was en voorbeeld van deze eeuwige erve door onzen rechten Jozua verkregen. Zie Num. 26:55, enz. en Num. 33:53; Joz. 13:6.

Nu 26.55 33.53 Jos 13.6

37) die te voren

Dat is, niet alle die het vleselijk zaad Abrahams waren, maar de kinderen der belofte, Rom. 9:8, en die Hij tevoren uit genade had verkoren onder dit volk; Rom. 11:2,5,6,7.

Ro 9.8 11.2,5,6,7

38) naar het voornemen

Dat is, niet om enige waardigheid in ons, of om enige onzer werken, maar uit enkele genade, 2 Tim. 1:9. Dit doet de apostel daarbij, opdat de gelovigen uit de Joden niet zouden menen dat het in hen had geweest, meer dan in de heidenen, waarom zij deze verordinering of voorbeschikking tot deze erve waardig waren. Zie Rom. 8:29, enz.

2Ti 1.9 Ro 8.29

39) alle dingen werkt

Namelijk die de zaligheid van Joden of heidenen aangaan, van welke hij hier spreekt. Zie Filipp. 2:13. Hoewel het ook in het algemeen waar is van alle andere dingen; Ps. 115:3.

Php 2.13 Ps 115.3

Ephesians 3:11

23) Naar het eeuwig

Grieks, naar het voornemen der eeuwen; dat is, naar Zijn eeuwigen raad en besluit. Zie Ef. 1:4, enz.

Eph 1.4
Copyright information for DutKant