1 Chronicles 28:2
5) stond op zijn voeten, Met dit opstaan gaf hij te kennen de eer, die hij het woord Gods toedroeg, hetwelk hij van God ontvangen had en der vergadering wilde voordragen. Vergelijk Richt. 3:20. Jud 3.20 6) een huis der rust Te weten, den tempel, in welken de ark zekerlijk mocht rusten, zonder voortaan van de ene plaats tot de andere te moeten verdragen worden, gelijk v¢¢r dezen dikwijls geschied was. Zie 2 Sam. 7:1. 2Sa 7.1 7) voetbank der voeten Aldus wordt de ark des verbonds genoemd, ten aanzien dat de Heere daarop tussen de cherubim zat, 2 Sam. 6:2, en antwoord gaf. 2Sa 6.2 2 Chronicles 6:41-42
42) tot Uw rust, Dat is, tot de plaats, in welke Gij voorgenomen hebt te rusten en stil te blijven, en niet meer vervoerd te worden met den tabernakel, van de ene plaats in de andere, gelijk geschied was in de woestijn, als de Isralieten hun legerplaatsen veranderden. Dit is menselijkerwijze van God gesproken, ten aanzien van de ark, boven welke God zich openbaarde. Zie 2 Sam. 7:6; Ps. 132:8. 2Sa 7.6 Ps 132.8 43) Uwer kracht; Alzo Ps. 132:8. Dat is, bij welke Gij uw antwoord gewoonlijk geeft van uw genade en hulp, die Gij krachtiglijk aan uw volk bewijst. Ps 132.8 44) heil Dat is, met uw gunst, zegen en weldadigheid bewaard en versierd zijn, als met een kleding; alzo Ps. 132:16. Het tegendeel is, bekleed te worden met schande; in dezelfde plaats, 2 Kron. 6:18. Ps 132.16 2Ch 6.18 45) gunstgenoten Of, godvruchtigen. Het Hebreeuwse woord is Gode toegeschreven en den mensen; Gode toegeschreven zijnde, betekent het de goedgunstige, goedertierene, of weldadige, gelijk Ps. 145:17; Jer. 3:12. Den vromen mensen wordt het toegeigend, omdat zij goeddoen, of omdat hun wordt goedgedaan van God. Naar den eersten zin kan men het overzetten heiligen, goedertierenen, weldadigen, godvruchtigen, naar den tweeden, gunstgenoten, gelijk hier. Ps 145.17 Jer 3.12 46) over het goede Te weten, dat Gij hun bewijst. 47) wend Dat is, sla niet af, of weiger niet mijn gebed. Vergelijk 1 Kon. 2:20. 1Ki 2.20 48) het aangezicht Dat is, mijn aangezicht, dien Gij tot een koning gezalfd hebt. 49) David, Dat is, aan David bewezen, en ten aanzien zijner nakomelingen beloofd.
Copyright information for
DutKant