1 Corinthians 13:12

46) nu door een

Namelijk zolang wij in dit leven zijn.

47) spiegel

Dat is, tussen onze tegenwoordige kennis, en die wij na dit leven zullen hebben, is zodanig een onderscheid, als daar is, wanneer iemand het beeld van het aangezicht eens anderen in een spiegel ziet, en wanneer hij het aangezicht zelf aanschouwt.

48) in een duistere rede,

Gr. in een raadsel; dat is, zulk onderscheid is er ook, als wanneer iemand iets duister voorstelt in de wijze van een raadsel, en wanneer hij hetzelfde doet met klare, eigen en duidelijke woorden.

49) aldan [zullen wij

Namelijk in het toekomende leven.

50) zien]

Dat is, kennen, namelijk God en alle goddelijke zaken.

51) aangezicht tot aangezicht;

Dat is, klaar en volmaakt. Zie 1 Joh. 3:2.

1Jo 3.2

52) nu

Namelijk in dit leven.

53) ken ik ten dele, maar

Dat is, ook ik zelf, hoewel ik een apostel ben en opgenomen geweest in den derden hemel, en daar gehoord heb onuitsprekelijke woorden; 2 Cor. 12:4.

2Co 12.4

54) alsdan zal ik kennen gelijk

Namelijk in het toekomende leven.

55) gekend ben.

Namelijk van God, die mij volkomen kent, mij liefheeft, voor den Zijne erkent, en door deze Zijne liefde dezelfde kennis mij zal geven.

1 Corinthians 15:48

147) Hoedanig de aardse [is],

Dat is, hoedanig lichaam Adam na den val gehad heeft, namelijk sterflijk en verderflijk.

148) zodanigen zijn ook de aardsen;

Dat is, zulk een lichaam hebben ook alle mensen, natuurlijkerwijze van Hem afkomstig, zolang zij op de aarde zijn.

149) hoedanig de hemelse [is],

Dat is, zulk een lichaam als Christus nu in den hemel heeft, namelijk verheerlijkt, onsterflijk, onverderflijk, enz.

150) zodanigen zijn ook de hemelsen.

Zulke lichamen zullen ook hebben alle gelovigen, nadat zij van de doden opgewekt en in den hemel zullen opgenomen zijn. En hieruit blijkt klaarlijk dat de apostel niet spreekt van enige verscheidenheid in het wezen der lichamen, maar alleen in de hoedanigheden.

2 Corinthians 3:18

35) wij allen,

Namelijk die dezen Geest des Heeren ontvangen hebben.

36) met ongedekten aangezichte

Hier ziet de apostel wederom op het voorbeeld van Mozes, die het deksel van zijn aangezicht deed, als hij voor den Heere zelf verscheen, en door dit aanschouwen van God in Zijn aangezicht verheerlijkt werd; alzo ook, zegt hij, hebben wij een vrijmoedigen toegang tot God door het Evangelie, hetwelk is als een klare spiegel, waarin Gods heerlijk aanschijn van onszelven wordt gezien, en wij naar hetzelfde beeld Gods in ons gemoed meer en meer vernieuwd en verheerlijkt worden.

37) als van des Heeren Geest.

Of, als van den Heere den Geest, dat is, van den Geest, die de Heere is, namelijk eenswezens met den Vader en met den Zoon.

Copyright information for DutKant