1 Corinthians 13:2
6) der profetie had Zie van deze gave Rom. 12:7, en 1 Cor. 12:10. Ro 12.7 1Co 12.10 7) wist al de verborgenheden Zie ook van deze gave 1 Cor. 12:8,10. 1Co 12.8,10 8) geloof had, zodat ik Namelijk om allerlei wonderen te doen. Zie 1 Cor. 12:9,10. 1Co 12.9,10 9) verzette, en de liefde Dat is, een van de grootste wonderen deed, hoedanig zou zijn het verzetten van een berg van de ene plaats in een andere. 10) zo ware ik niets. Dat is, zo waren de gaven mij niet nut en dienstig ter zaligheid. 2 Timothy 4:6
29) word nu Dat is, zal nu haast geofferd of gedood worden. Dit wist de apostel, f uit een bijzondere openbaring, f door aanmerking van de gelegenheid en omstandigheden zijner zaken. Zie dergelijke 2 Petr. 1:14. 2Pe 1.14 30) tot een drankoffer Zie hiervan de aantekeningen op Filipp. 2:17. Php 2.17 31) ontbinding is aanstaande. Of, loslating, verhuizing. Zo noemt hij zijnen dood, gelijk ook Filipp. 1:23. Zie de aantekeningen aldaar. Php 1.23 2 Peter 3:16
61) van deze dingen Namelijk van welke ik u nu onderwezen en vermaand heb, namelijk van de komst van Christus ten oordeel, van de voleinding der wereld, van de valse leraars en spotters, die opstaan zullen, enz. 62) in welke dingen Of onder welke dingen. 63) sommige zwaar zijn Namelijk dingen, of spreuken. Hij zegt dan niet dat al wat in de Schrift geleerd wordt zwaar zou zijn om te verstaan, maar alleen sommige dingen, vooral die van toekomende zaken of van den raad Gods over toekomende dingen spreken, welke, hoewel zij zwaar zijn om begrepen te worden, nochtans klaar genoeg voorgesteld worden, zo veel den gelovigen daarvan ter zaligheid nodig is te weten; gelijk ook alles wat ter zaligheid nodig is te weten, in de Heilige Schrift klaar genoeg geleerd en uitgedrukt wordt. Zie Deut. 29:29, en Deut. 30:11; Ps. 19:8, en Ps. 119:105; Spreuk. 6:23; 2 Cor. 4:3; 2 Petr. 1:19. De 29.29 30.11 Ps 19.7 119.105 Pr 6.23 2Co 4.3 2Pe 1.19 64) de ongeleerde en Of onervaren; namelijk in Goddelijke dingen. 65) onvaste [mensen] Of, onbevestigde, die in den rechten grond der christelijke leer niet zijn bevestigd. 66) verdraaien, gelijk Namelijk met valse uitleggingen daarop te maken, en slechte gevolgtrekkingen daaruit te maken. Zie Rom. 3:5,8, en Rom. 9:19, en Rom. 11:1. Ro 3.5,8 9.19 11.1 67) tot hun eigen verderf. Waarmede aangewezen wordt, niet het oogmerk, dat zij daarmee voorhebben, maar de uitkomst die daarop volgen zal. Revelation of John 1:1
1) openbaring Gr.Apocalypis; welk woord zelfs in de gewone Latijnse overzetting en verscheidene andere wordt behouden, en betekent een Openbaring, of ontdekking van verborgene dingen, gelijk dit woord van het Evangelie in het algemeen gebruikt wordt, Matth. 11:25; Ef. 3:5. Doch hier wordt het genomen voor een openbaring der dingen, die na dien tijd zouden geschieden, gelijk in dit vers wordt uitgedrukt. En dit woord openbaring wordt ook hier gesteld als een opschrift des boeks, gelijk de profeten in het begin hunner profetien dergelijk opschrift gebruikt hebben; zie Jes. 1:1; Hos. 1:1; Jol 1:1; Micha 1:1. Mt 11.25 Eph 3.5 Isa 1.1 Ho 1.1 Joe 1.1 Mic 1.1 2) God Namelijk de Vader, gelijk uit het volgende blijkt. 3) Hem Namelijk Jezus Christus, als middelaar, en ten opzichte van Zijn menselijke natuur. Want als de eeuwige God is Hij van eenzelfde wezen en alwetendheid met den Vader; maar als Middelaar ontvangt Hij den Vader de orde en het bevel, en naar Zijn mensheid ook zelfs de kennis der dingen, die tot uitvoering van Zijn middelaarsambt, en tot zaligheid Zijner gemeente nodig zijn. Zie Joh. 1:16; Joh. 3:31,32, enz. Joh 1.16 3.31,32 4) te tonen Namelijk niet alleen met woorden, maar ook met gezichten en afbeeldingen. 5) de dingen Dit wordt gezegd ten opzichte van de beginselen dezer geschiedenissen, waarop de voortgang tot den laatsten dag toe zou volgen; 2 Petr. 3:8,9. 2Pe 3.8,9 Revelation of John 22:16
39) ulieden deze Namelijk den engelen of herders en opzieners der zeven gemeenten, en door u aan uw gemeenten, en voorts aan alle herders en gemeenten in de wereld. Zie Openb. 1:11, en Openb. 2:1, enz. Re 1.11 2.1 40) de Wortel en Zie hiervan Openb. 5:5. En Christus wordt hier zo genoemd, ten opzichte van Zijn menselijke natuur, die van David afkomstig is; Matth. 1:1; Rom. 1:3. Re 5.5 Mt 1.1 Ro 1.3 41) de blinkende Morgenster. Namelijk die alle andere sterren in licht te boven gaat. En Christus wordt hier zo genoemd, omdat Hij het licht is der wereld; en door Zijn kennis alles ter zaligheid verlicht. Zie Joh. 1:9, en Joh. 8:12. Zelfs ook ten opzichte van het hemelse Jeruzalem, waar noch zon noch maan zal zijn, maar de nacht dezer eeuw voorbij zijnde, Christus met den Vader en Heiligen Geest het volkomen licht zal zijn van alle uitverkorenen, gelijk de morgenster is in den morgenstond. Zie hiervoor Openb. 2:28, en Openb. 21:2; 2 Petr. 1:19. Joh 1.9 8.12 Re 2.28 21.2 2Pe 1.19
Copyright information for
DutKant