‏ 1 Corinthians 15:10

22) dat ik ben;

Namelijk een gelovig Christen en bovendien een apostel des Heeren.

23) die [aan] mij

Of, in mij, tegen mij.

24) niet ijdel geweest,

Dat is, niet zonder vele vruchten voort te brengen.

25) gearbeid dan

Namelijk zo in het bedienen van het apostelschap, als in het verdragen van allerlei verdrukking en vervolging, die hij beschrijft 2 Cor. 11.

26) zij allen, doch

Namelijk de andere apostelen, die v¢¢r de hemelvaart van Christus beroepen zijn geweest en met Hem op de aarde verkeerd hebben, gelijk ook in 1 Cor. 15:11.

1Co 15.11

27) niet ik, maar de

Namelijk als door mijn eigen krachten dat werkende, overmits ik daarvan maar een instrument ben.

28) die met mij is.

Dat is, die God mij heeft bewezen en waardoor Hij mijnen arbeid zegent.

‏ 2 Timothy 1:6

16) opwekt

Het Griekse woord anazopyrein, hetwelk de apostel hier gebruikt, betekent eigenlijk een klein vuur, dat bijna uitgegaan is, of onder de as geraakt, door blazen wederom levend en brandend maken; een zeer geschikte gelijkenis, waardoor aangewezen wordt, dat zo ook de gaven des Heiligen Geestes door bidden, aanhouden in het lezen en vlijtige bediening onzer roeping, vermeerderd en als brandende gemaakt worden.

17) de gave Gods,

Zie 1 Tim. 4:14.

1Ti 4.14

18) die in u is, door de oplegging

Dat is, die ik met deze plechtigheid van de oplegging der handen te kennen heb gegeven, door de werking des Heiligen Geestes in u te zijn; en die, door de krachtige gebeden der gemeente bij deze ceremonie gevoegd, van God in u nog zullen vermeerderd worden.

19) mijner handen.

In den eersten zendbrief, 1 Tim. 4:14, zegt de apostel des ouderlingschaps; hetwelk beide waar is, daar de apostel Paulus hem de handen heeft opgelegd in tegenwoordigheid en uit naam van de ganse vergadering der ouderlingen, als zijnde de voornaamsten onder dezen en bovendien een apostel.

1Ti 4.14
Copyright information for DutKant